Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. feit:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for feit from Dutch to German

feit:

feit [het ~] noun

  1. het feit
    die Tatsache
  2. het feit
  3. het feit (gebeurtenis; voorval; incident)
    der Vorfall; die Ereignis; die Begebenheit; Geschehen; der Vorgang; Eintreten

Translation Matrix for feit:

NounRelated TranslationsOther Translations
Begebenheit feit; gebeurtenis; incident; voorval
Eintreten feit; gebeurtenis; incident; voorval binnengaan; binnenkomst; entree; inschoppen; intocht; intrappen; intrede
Ereignis feit; gebeurtenis; incident; voorval evenement; gebeurtenis; geschiedenis; historie
Geschehen feit; gebeurtenis; incident; voorval geschiedenis; historie
Tatsache feit bekend feit; gegeven
Vorfall feit; gebeurtenis; incident; voorval casus; geval; incident; kwestie
Vorgang feit; gebeurtenis; incident; voorval bewerking; casus; geval; kwestie
- gegeven
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Ereignis gebeurtenis; programmagebeurtenis
Fakt feit
- data

Related Words for "feit":

  • feiten, feitje, feitjes

Synonyms for "feit":


Related Definitions for "feit":

  1. wat bekend is of wat je weet1
    • de feiten bewijzen dat hij het heeft gedaan1

Wiktionary Translations for feit:

feit
noun
  1. een gebeurtenis of omstandigheid die werkelijk gebeurd is
feit
noun
  1. etwas wirklich Vorhandenes, Existierendes

Cross Translation:
FromToVia
feit Tatsache; Fakt fact — an honest observation
feit Fakt; Tatsache fact — something actual
feit Fakt; Tatsache fact — something which has become real
feit Faktum; Tatsache fact — something concrete used as a basis for further interpretation
feit Faktum; Tatsache fact — an objective consensus on a fundamental reality
feit Faktum; Tatsache fact — information about a particular subject
feit Tat; Handlung fait — Ce que quelqu’un fait, a fait ou fera.

Related Translations for feit