Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. beleven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beleven from Dutch to German

beleven:

beleven verb (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)

  1. beleven (ondervinden; ervaren; gewaarworden; voelen)
    erfahren; erleben; wahrnehmen; durchmachen; feststellen; merken
    • erfahren verb (erfahre, erfährst, erfährt, erfuhr, erfuhrt, erfuhren)
    • erleben verb (erlebe, erlebst, erlebt, erlebte, erlebtet, erlebt)
    • wahrnehmen verb (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
    • durchmachen verb (mache durch, machst durch, macht durch, machte durch, machtet durch, durchgemacht)
    • feststellen verb (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
    • merken verb (merke, merkst, merkt, merkte, merktet, gemerkt)

Conjugations for beleven:

o.t.t.
  1. beleef
  2. beleeft
  3. beleeft
  4. beleven
  5. beleven
  6. beleven
o.v.t.
  1. beleefde
  2. beleefde
  3. beleefde
  4. beleefden
  5. beleefden
  6. beleefden
v.t.t.
  1. heb beleefd
  2. hebt beleefd
  3. heeft beleefd
  4. hebben beleefd
  5. hebben beleefd
  6. hebben beleefd
v.v.t.
  1. had beleefd
  2. had beleefd
  3. had beleefd
  4. hadden beleefd
  5. hadden beleefd
  6. hadden beleefd
o.t.t.t.
  1. zal beleven
  2. zult beleven
  3. zal beleven
  4. zullen beleven
  5. zullen beleven
  6. zullen beleven
o.v.t.t.
  1. zou beleven
  2. zou beleven
  3. zou beleven
  4. zouden beleven
  5. zouden beleven
  6. zouden beleven
diversen
  1. beleef!
  2. beleeft!
  3. beleefd
  4. belevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beleven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
durchmachen beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen avanceren; doorfuiven; doorleven; doorlopen; doormaken; doorstaan; verder lopen; verdergaan; verdragen; verduren; verteren; voortgaan
erfahren beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen aanvoelen; achterhalen; doorleven; doorstaan; ervaren als; te weten komen; verdragen; verduren; verteren; voorvoelen
erleben beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen doorleven; doormaken; doorstaan; ervaren als; verdragen; verduren; verteren
feststellen beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen bekijken; bemerken; bepalen; bespeuren; betogen; checken; constateren; demonstreren; determineren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; nagaan; natrekken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; vaststellen; verifiëren; voelen; waarnemen; zien
merken beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen aankruisen; aanvoelen; bemerken; bespeuren; gewaarworden; lucht krijgen van; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
wahrnehmen beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanvoelen; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
- ervaren; meemaken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
erfahren bedreven; bekwaam; doorkneed; ervaren; gediplomeerd; gekwalificeerd; geoefend

Synonyms for "beleven":


Related Definitions for "beleven":

  1. het op een bepaalde manier voelen1
    • ik beleefde de oorlog als een spannende tijd1
  2. het ervaren van iets1
    • ik hoop dat ik dit nog mag beleven!1

Wiktionary Translations for beleven:

beleven
verb
  1. meemaken
beleven
verb
  1. eine Erfahrung machen, bei etwas dabei sein

Cross Translation:
FromToVia
beleven erleben; erfahren experience — to observe or undergo