Dutch

Detailed Translations for koop from Dutch to German

koop:

koop [de ~ (m)] noun

  1. de koop (aankoop; acquisitie; kopen; )
    die Abnahme; der Ankauf; der Akquisition; der Kauf; die Erwerbung; der Erwerb; die Aquisition
  2. de koop (aankoop; acquisitie; aanschaf; )
    der ankauf

Translation Matrix for koop:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abnahme aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving afname; daling; minder worden; teruggang; terugloop; val; vermindering
Akquisition aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
Ankauf aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving inkoop
Aquisition aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
Erwerb aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving ambacht; broodwinning; inkoop; kostwinning; métier; stiel; vak
Erwerbung aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
Kauf aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving aankoop; inkoop
ankauf aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; boodschap; koop

Related Words for "koop":


Wiktionary Translations for koop:

koop
noun
  1. der entgeltliche Erwerb einer Ware

Cross Translation:
FromToVia
koop Kauf; Anschaffung purchase — individual item one has purchased
koop Kauf; Einkauf; Kaufen; Einkaufen; Ankaufen achatacquisition faire à prix d’argent.
koop Kauf; Errungenschaft; Erwerb; Erwerbung; Anschaffung; Akquisition; Neuerwerbung; Neuanschaffung; Erworbenes; Akquise acquisitionaction d’acquérir.
koop Kauf; Einkauf empletteemploi, choix.

kopen:

kopen verb (koop, koopt, kocht, kochten, gekocht)

  1. kopen (aankopen; verkrijgen; verwerven; aanschaffen)
    – het krijgen in ruil voor geld 1
    kaufen; ankaufen; erwerben; einkaufen; erstehen
    • kaufen verb (kaufe, kaufst, kauft, kaufte, kauftet, gekauft)
    • ankaufen verb
    • erwerben verb (erwerbe, erwirbst, erwirbt, erwarb, erwarbt, erworben)
    • einkaufen verb (kaufe ein, kaufst ein, kauft ein, kaufte ein, kauftet ein, eingekauft)
    • erstehen verb
  2. kopen (iets bemachtigen; verkrijgen; verwerven; eigen maken)

Conjugations for kopen:

o.t.t.
  1. koop
  2. koopt
  3. koopt
  4. kopen
  5. kopen
  6. kopen
o.v.t.
  1. kocht
  2. kocht
  3. kocht
  4. kochten
  5. kochten
  6. kochten
v.t.t.
  1. heb gekocht
  2. hebt gekocht
  3. heeft gekocht
  4. hebben gekocht
  5. hebben gekocht
  6. hebben gekocht
v.v.t.
  1. had gekocht
  2. had gekocht
  3. had gekocht
  4. hadden gekocht
  5. hadden gekocht
  6. hadden gekocht
o.t.t.t.
  1. zal kopen
  2. zult kopen
  3. zal kopen
  4. zullen kopen
  5. zullen kopen
  6. zullen kopen
o.v.t.t.
  1. zou kopen
  2. zou kopen
  3. zou kopen
  4. zouden kopen
  5. zouden kopen
  6. zouden kopen
diversen
  1. koop!
  2. koopt!
  3. gekocht
  4. kopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kopen [het ~] noun

  1. het kopen (aankoop; acquisitie; verwerving; )
    die Abnahme; der Ankauf; der Akquisition; der Kauf; die Erwerbung; der Erwerb; die Aquisition

Translation Matrix for kopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abnahme aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving afname; daling; minder worden; teruggang; terugloop; val; vermindering
Akquisition aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
Ankauf aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving inkoop
Aquisition aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
Erwerb aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving ambacht; broodwinning; inkoop; kostwinning; métier; stiel; vak
Erwerbung aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
Kauf aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving aankoop; inkoop
VerbRelated TranslationsOther Translations
ankaufen aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven
einkaufen aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; opkopen; overnemen; winkelen
erstehen aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven bewaarheid worden; blijken; ontspinnen; opkopen; oprijzen; overnemen; resulteren; rijzen; uitkomen; uitkomen bij; uitvloeien in
erwerben aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven de kost verdienen; iets bemachtigen; opkopen; overnemen; te pakken krijgen; verkrijgen
kaufen aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven opkopen; overnemen
sich einer Sache bemächtigen eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven
sich etwas beschaffen eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven

Related Words for "kopen":


Antonyms for "kopen":


Related Definitions for "kopen":

  1. het krijgen in ruil voor geld1
    • ik koop een nieuwe jas1

Wiktionary Translations for kopen:

kopen
verb
  1. in ruil voor geld iets in bezit krijgen
kopen
verb
  1. eine Ware gegen Entgelt erwerben

Cross Translation:
FromToVia
kopen kaufen buy — to obtain for money
kopen kaufen; sich kaufen; einkaufen; abkaufen; erstehen acheter — Tous sens
kopen kaufen; einkaufen; erwerben; erlangen; aneignen acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général).

Related Translations for koop