Summary
Dutch
Detailed Translations for uitoefenden from Dutch to German
uitoefenen:
-
uitoefenen (beoefenen)
Conjugations for uitoefenen:
o.t.t.
- oefen uit
- oefent uit
- oefent uit
- oefenen uit
- oefenen uit
- oefenen uit
o.v.t.
- oefende uit
- oefende uit
- oefende uit
- oefenden uit
- oefenden uit
- oefenden uit
v.t.t.
- heb uitgeoefend
- hebt uitgeoefend
- heeft uitgeoefend
- hebben uitgeoefend
- hebben uitgeoefend
- hebben uitgeoefend
v.v.t.
- had uitgeoefend
- had uitgeoefend
- had uitgeoefend
- hadden uitgeoefend
- hadden uitgeoefend
- hadden uitgeoefend
o.t.t.t.
- zal uitoefenen
- zult uitoefenen
- zal uitoefenen
- zullen uitoefenen
- zullen uitoefenen
- zullen uitoefenen
o.v.t.t.
- zou uitoefenen
- zou uitoefenen
- zou uitoefenen
- zouden uitoefenen
- zouden uitoefenen
- zouden uitoefenen
en verder
- ben uitgeoefend
- bent uitgeoefend
- is uitgeoefend
- zijn uitgeoefend
- zijn uitgeoefend
- zijn uitgeoefend
diversen
- oefen uit!
- oefent uit!
- uitgeoefend
- uitoefenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitoefenen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausüben | beoefenen; uitoefenen | begaan; doen; handelen; per ongeluk doen; plegen; uitrichten; uitvoeren; verrichten |
betreiben | beoefenen; uitoefenen | begaan; de liefde bedrijven; doen; doordouwen; doorzetten; handelen; per ongeluk doen; plegen; uitrichten; uitvoeren; verrichten |
treiben | beoefenen; uitoefenen | aankweken; aanplanten; begaan; de liefde bedrijven; doen; fokken; functioneren; gaan staan; genereren; handelen; kweken; lenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; omhoogrijzen; ontlenen; opkweken; opstaan; per ongeluk doen; planten; plegen; procreëren; rijzen; telen; tornen; uithalen; uitrichten; uitspoken; uittrekken; uitvoeren; verbouwen; verrichten; voortbrengen |
- | vervullen |