Dutch
Detailed Translations for stukgaan from Dutch to German
stukgaan:
-
stukgaan (kapotgaan; onklaar raken)
zerbrechen; kaputt gehen; entzwei gehen-
kaputt gehen verb
-
entzwei gehen verb (gehe entzwei, gehst entzwei, geht entzwei, ging entzwei, ginget entzwei, entzwei gegangen)
Conjugations for stukgaan:
o.t.t.
- ga stuk
- gaat stuk
- gaat stuk
- gaan stuk
- gaan stuk
- gaan stuk
o.v.t.
- ging stuk
- ging stuk
- ging stuk
- gingen stuk
- gingen stuk
- gingen stuk
v.t.t.
- ben stukgegaan
- bent stukgegaan
- is stukgegaan
- zijn stukgegaan
- zijn stukgegaan
- zijn stukgegaan
v.v.t.
- was stukgegaan
- was stukgegaan
- was stukgegaan
- waren stukgegaan
- waren stukgegaan
- waren stukgegaan
o.t.t.t.
- zal stukgaan
- zult stukgaan
- zal stukgaan
- zullen stukgaan
- zullen stukgaan
- zullen stukgaan
o.v.t.t.
- zou stukgaan
- zou stukgaan
- zou stukgaan
- zouden stukgaan
- zouden stukgaan
- zouden stukgaan
diversen
- ga stuk!
- gat stuk!
- stukgegaan
- stukgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stukgaan:
Verb | Related Translations | Other Translations |
entzwei gehen | kapotgaan; onklaar raken; stukgaan | aan stukken breken; breken; kapot gaan; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken |
kaputt gehen | kapotgaan; onklaar raken; stukgaan | |
zerbrechen | kapotgaan; onklaar raken; stukgaan | aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; er vanaf breken; fijnmaken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapot gaan; kapotbreken; kapotmaken; kapotslaan; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; ontbinden; opheffen; platdrukken; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukmaken; stukslaan; verbreken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren |
Wiktionary Translations for stukgaan:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stukgaan | → kaputtgehen | ↔ break — intransitive: to stop functioning properly or altogether |
stuk gaan:
-
stuk gaan (breken; sneuvelen; kapot gaan)
brechen; zerbrechen; entzwei gehen; entzwei reißen-
entzwei gehen verb (gehe entzwei, gehst entzwei, geht entzwei, ging entzwei, ginget entzwei, entzwei gegangen)
-
entzwei reißen verb