Summary
Dutch to German: more detail...
- vereenvoudigen:
-
Wiktionary:
- vereenvoudigen → vereinfachen, senken, absenken, herablassen, erniedrigen, entwürdigen, diskreditieren, in Misskredit bringen, in Verruf bringen, reduzieren, umbringen, verderben, streichen, demütigen
Dutch
Detailed Translations for vereenvoudigen from Dutch to German
vereenvoudigen:
-
vereenvoudigen (vergemakkelijken; simplificeren; bemakkelijken; versoberen)
vereinfachen; simplifizieren-
vereinfachen verb (vereinfache, vereinfachst, vereinfacht, vereinfachte, vereinfachtet, vereinfacht)
-
simplifizieren verb (simplifiziere, simplifizierst, simplifiziert, simplifizierte, simplifiziertet, simplifiziert)
-
Conjugations for vereenvoudigen:
o.t.t.
- vereenvoudig
- vereenvoudigt
- vereenvoudigt
- vereenvoudigen
- vereenvoudigen
- vereenvoudigen
o.v.t.
- vereenvoudigde
- vereenvoudigde
- vereenvoudigde
- vereenvoudigden
- vereenvoudigden
- vereenvoudigden
v.t.t.
- heb vereenvoudigd
- hebt vereenvoudigd
- heeft vereenvoudigd
- hebben vereenvoudigd
- hebben vereenvoudigd
- hebben vereenvoudigd
v.v.t.
- had vereenvoudigd
- had vereenvoudigd
- had vereenvoudigd
- hadden vereenvoudigd
- hadden vereenvoudigd
- hadden vereenvoudigd
o.t.t.t.
- zal vereenvoudigen
- zult vereenvoudigen
- zal vereenvoudigen
- zullen vereenvoudigen
- zullen vereenvoudigen
- zullen vereenvoudigen
o.v.t.t.
- zou vereenvoudigen
- zou vereenvoudigen
- zou vereenvoudigen
- zouden vereenvoudigen
- zouden vereenvoudigen
- zouden vereenvoudigen
diversen
- vereenvoudig!
- vereenvoudigt!
- vereenvoudigd
- vereenvoudigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vereenvoudigen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
simplifizieren | bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen | |
vereinfachen | bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen |
Wiktionary Translations for vereenvoudigen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vereenvoudigen | → vereinfachen | ↔ simplify — to make simpler |
• vereenvoudigen | → senken; absenken; herablassen; erniedrigen; entwürdigen; diskreditieren; in Misskredit bringen; in Verruf bringen; reduzieren; umbringen; verderben; streichen; demütigen | ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur. |
• vereenvoudigen | → reduzieren | ↔ réduire — restreindre, diminuer, ou faire diminuer. |