Dutch

Detailed Translations for blootleggen from Dutch to German

blootleggen:

blootleggen verb (leg bloot, legt bloot, legde bloot, legden bloot, blootgelegd)

  1. blootleggen
    freilegen; aufdecken; ausgraben
    • freilegen verb (lege frei, legst frei, legt frei, legte frei, legtet frei, freigelegt)
    • aufdecken verb (decke auf, deckst auf, deckt auf, deckte auf, decktet auf, aufgedeckt)
    • ausgraben verb (grabe aus, gräbst aus, gräbt aus, grub aus, grubt aus, ausgegraben)
  2. blootleggen (ontmaskeren; onthullen)
    enttarnen; bloßlegen
    • enttarnen verb
    • bloßlegen verb (lege bloß, legst bloß, legt bloß, legte bloß, legtet bloß, bloßgelegt)

Conjugations for blootleggen:

o.t.t.
  1. leg bloot
  2. legt bloot
  3. legt bloot
  4. leggen bloot
  5. leggen bloot
  6. leggen bloot
o.v.t.
  1. legde bloot
  2. legde bloot
  3. legde bloot
  4. legden bloot
  5. legden bloot
  6. legden bloot
v.t.t.
  1. heb blootgelegd
  2. hebt blootgelegd
  3. heeft blootgelegd
  4. hebben blootgelegd
  5. hebben blootgelegd
  6. hebben blootgelegd
v.v.t.
  1. had blootgelegd
  2. had blootgelegd
  3. had blootgelegd
  4. hadden blootgelegd
  5. hadden blootgelegd
  6. hadden blootgelegd
o.t.t.t.
  1. zal blootleggen
  2. zult blootleggen
  3. zal blootleggen
  4. zullen blootleggen
  5. zullen blootleggen
  6. zullen blootleggen
o.v.t.t.
  1. zou blootleggen
  2. zou blootleggen
  3. zou blootleggen
  4. zouden blootleggen
  5. zouden blootleggen
  6. zouden blootleggen
en verder
  1. ben blootgelegd
  2. bent blootgelegd
  3. is blootgelegd
  4. zijn blootgelegd
  5. zijn blootgelegd
  6. zijn blootgelegd
diversen
  1. leg bloot!
  2. legt bloot!
  3. blootgelegd
  4. blootleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blootleggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufdecken blootleggen bloot leggen; ontbloten; opdoeken; opheffen
ausgraben blootleggen graven; opdelven; opgraven; scheppen; uitgraven
bloßlegen blootleggen; onthullen; ontmaskeren bloot leggen; ontbloten; openbreken; openleggen
enttarnen blootleggen; onthullen; ontmaskeren
freilegen blootleggen bloot leggen; ontbloten; opdiepen; opduiken; uitgraven; van de bodem ophalen

Wiktionary Translations for blootleggen:


Cross Translation:
FromToVia
blootleggen aufdecken; entblößen; offenbaren expose — to uncover, make visible, bring to daylight, introduce to

bloot leggen:

bloot leggen verb (leg bloot, legt bloot, legde bloot, legden bloot, bloot gelegd)

  1. bloot leggen (reveleren)
    entdecken
    • entdecken verb (entdecke, entdeckst, entdeckt, entdeckte, entdecktet, entdeckt)
  2. bloot leggen (ontbloten)
    entblößen; aufdecken; enthüllen; freilegen; auskleiden; bloßlegen; offen hinlegen
    • entblößen verb (entblöße, entblößst, entblößt, entblößte, entblößtet, entblößt)
    • aufdecken verb (decke auf, deckst auf, deckt auf, deckte auf, decktet auf, aufgedeckt)
    • enthüllen verb (enthülle, enthüllst, enthüllt, enthüllte, enthülltet, enthüllt)
    • freilegen verb (lege frei, legst frei, legt frei, legte frei, legtet frei, freigelegt)
    • auskleiden verb (kleide aus, kleidest aus, kleidet aus, kleidete aus, kleidetet aus, ausgekleidet)
    • bloßlegen verb (lege bloß, legst bloß, legt bloß, legte bloß, legtet bloß, bloßgelegt)
    • offen hinlegen verb (lege offen hin, legst offen hin, legt offen hin, legte offen hin, legtet offen hin, offen hingelegt)

Conjugations for bloot leggen:

o.t.t.
  1. leg bloot
  2. legt bloot
  3. legt bloot
  4. leggen bloot
  5. leggen bloot
  6. leggen bloot
o.v.t.
  1. legde bloot
  2. legde bloot
  3. legde bloot
  4. legden bloot
  5. legden bloot
  6. legden bloot
v.t.t.
  1. heb bloot gelegd
  2. hebt bloot gelegd
  3. heeft bloot gelegd
  4. hebben bloot gelegd
  5. hebben bloot gelegd
  6. hebben bloot gelegd
v.v.t.
  1. had bloot gelegd
  2. had bloot gelegd
  3. had bloot gelegd
  4. hadden bloot gelegd
  5. hadden bloot gelegd
  6. hadden bloot gelegd
o.t.t.t.
  1. zal bloot leggen
  2. zult bloot leggen
  3. zal bloot leggen
  4. zullen bloot leggen
  5. zullen bloot leggen
  6. zullen bloot leggen
o.v.t.t.
  1. zou bloot leggen
  2. zou bloot leggen
  3. zou bloot leggen
  4. zouden bloot leggen
  5. zouden bloot leggen
  6. zouden bloot leggen
en verder
  1. ben bloot gelegd
  2. bent bloot gelegd
  3. is bloot gelegd
  4. zijn bloot gelegd
  5. zijn bloot gelegd
  6. zijn bloot gelegd
diversen
  1. leg bloot!
  2. legt bloot!
  3. bloot gelegd
  4. bloot leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bloot leggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufdecken bloot leggen; ontbloten blootleggen; opdoeken; opheffen
auskleiden bloot leggen; ontbloten ontkleden; strippen; uitdoen; uitkleden; uittrekken
bloßlegen bloot leggen; ontbloten blootleggen; onthullen; ontmaskeren; openbreken; openleggen
entblößen bloot leggen; ontbloten ontkleden; strippen; uitdoen; uitkleden; uittrekken
entdecken bloot leggen; reveleren bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontdekken; ontwaren; opsporen; signaleren; vinden; voelen; waarnemen; zien
enthüllen bloot leggen; ontbloten beroven; ontdoen; ontsluieren; strippen; uitbuiten
freilegen bloot leggen; ontbloten blootleggen; opdiepen; opduiken; uitgraven; van de bodem ophalen
offen hinlegen bloot leggen; ontbloten