Summary
Dutch to German: more detail...
- vermorzelen:
-
Wiktionary:
- vermorzelen → brechen, abbrechen, aufbrechen, zermalmen, zerschmettern
Dutch
Detailed Translations for vermorzelen from Dutch to German
vermorzelen:
-
vermorzelen (verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; fijnmaken; vergruizen)
zerquetschen; walzen; verreiben; zerbrechen; zerkleinern; feinmachen; kaputtschlagen; feinmahlen; erdrücken; zermalmen; zermahlen-
zerquetschen verb (zerquetsche, zerquetschst, zerquetscht, zerquetschte, zerquetschtet, zerquetscht)
-
kaputtschlagen verb (schlage kaputt, schlägst kaputt, schlägt kaputt, schlug kaputt, schlugt kaputt, kaputtgeschlagen)
-
Conjugations for vermorzelen:
o.t.t.
- vermorzel
- vermorzelt
- vermorzelt
- vermorzelen
- vermorzelen
- vermorzelen
o.v.t.
- vermorzelde
- vermorzelde
- vermorzelde
- vermorzelden
- vermorzelden
- vermorzelden
v.t.t.
- heb vermorzeld
- hebt vermorzeld
- heeft vermorzeld
- hebben vermorzeld
- hebben vermorzeld
- hebben vermorzeld
v.v.t.
- had vermorzeld
- had vermorzeld
- had vermorzeld
- hadden vermorzeld
- hadden vermorzeld
- hadden vermorzeld
o.t.t.t.
- zal vermorzelen
- zult vermorzelen
- zal vermorzelen
- zullen vermorzelen
- zullen vermorzelen
- zullen vermorzelen
o.v.t.t.
- zou vermorzelen
- zou vermorzelen
- zou vermorzelen
- zouden vermorzelen
- zouden vermorzelen
- zouden vermorzelen
diversen
- vermorzel!
- vermorzelt!
- vermorzeld
- vermorzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vermorzelen:
Wiktionary Translations for vermorzelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vermorzelen | → brechen; abbrechen; aufbrechen; zermalmen; zerschmettern | ↔ briser — rompre, mettre en pièces. |
• vermorzelen | → zermalmen; zerschmettern | ↔ fracasser — briser en éclats, avec violence. |