Dutch

Detailed Translations for vermorzelen from Dutch to German

vermorzelen:

vermorzelen verb (vermorzel, vermorzelt, vermorzelde, vermorzelden, vermorzeld)

  1. vermorzelen (verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; fijnmaken; vergruizen)
    zerquetschen; walzen; verreiben; zerbrechen; zerkleinern; feinmachen; kaputtschlagen; feinmahlen; erdrücken; zermalmen; zermahlen
    • zerquetschen verb (zerquetsche, zerquetschst, zerquetscht, zerquetschte, zerquetschtet, zerquetscht)
    • walzen verb (walze, walzt, walzte, walztet, gewalzt)
    • verreiben verb (verreibe, verreibst, verreibt, verreibte, verreibtet, verreibt)
    • zerbrechen verb (zerbreche, zerbrichst, zerbricht, zerbrach, zerbracht, zerbrochen)
    • zerkleinern verb (zerkleinere, zerkleinerst, zerkleinert, zerkleinerte, zerkleinertet, zerkleinert)
    • feinmachen verb (mache fein, machst fein, macht fein, machte fein, machtet fein, feingemacht)
    • kaputtschlagen verb (schlage kaputt, schlägst kaputt, schlägt kaputt, schlug kaputt, schlugt kaputt, kaputtgeschlagen)
    • feinmahlen verb (mahle fein, mahlst fein, mahlt fein, mahlte fein, mahltet fein, feingemahlt)
    • erdrücken verb (erdrücke, erdrückst, erdrückt, erdrückte, erdrücktet, erdrückt)
    • zermalmen verb (zermalme, zermalmst, zermalmt, zermalmte, zermalmtet, zermalmt)
    • zermahlen verb (zermahle, zermahlst, zermahlt, zermahlte, zermahltet, zermahlt)

Conjugations for vermorzelen:

o.t.t.
  1. vermorzel
  2. vermorzelt
  3. vermorzelt
  4. vermorzelen
  5. vermorzelen
  6. vermorzelen
o.v.t.
  1. vermorzelde
  2. vermorzelde
  3. vermorzelde
  4. vermorzelden
  5. vermorzelden
  6. vermorzelden
v.t.t.
  1. heb vermorzeld
  2. hebt vermorzeld
  3. heeft vermorzeld
  4. hebben vermorzeld
  5. hebben vermorzeld
  6. hebben vermorzeld
v.v.t.
  1. had vermorzeld
  2. had vermorzeld
  3. had vermorzeld
  4. hadden vermorzeld
  5. hadden vermorzeld
  6. hadden vermorzeld
o.t.t.t.
  1. zal vermorzelen
  2. zult vermorzelen
  3. zal vermorzelen
  4. zullen vermorzelen
  5. zullen vermorzelen
  6. zullen vermorzelen
o.v.t.t.
  1. zou vermorzelen
  2. zou vermorzelen
  3. zou vermorzelen
  4. zouden vermorzelen
  5. zouden vermorzelen
  6. zouden vermorzelen
diversen
  1. vermorzel!
  2. vermorzelt!
  3. vermorzeld
  4. vermorzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vermorzelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
erdrücken fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren dooddrukken
feinmachen fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren afwerken; garneren; opdirken; opdoffen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; optutten; schotels garneren; tooien; uitdossen; verfraaien; verluchten; versieren; zich mooi maken
feinmahlen fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren fijn drukken; fijnmalen; malen; vermalen
kaputtschlagen fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken slaan; inslaan; kapotgooien; kapotslaan; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen
verreiben fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
walzen fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
zerbrechen fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapot gaan; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; opheffen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukmaken; stukslaan; verbreken; verbrijzelen
zerkleinern fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren grootspreken; kleinmaken; opscheppen; opsnijden; snoeven
zermahlen fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren fijnmalen; malen; vermalen
zermalmen fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
zerquetschen fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren fijndrukken; platdrukken; platmaken; pletten

Wiktionary Translations for vermorzelen:


Cross Translation:
FromToVia
vermorzelen brechen; abbrechen; aufbrechen; zermalmen; zerschmettern briserrompre, mettre en pièces.
vermorzelen zermalmen; zerschmettern fracasserbriser en éclats, avec violence.