Dutch
Detailed Translations for ontbieden from Dutch to German
ontbieden:
-
ontbieden (oproepen; sommeren)
aufrufen; auffordern; vorladen; herbeirufen; einberufen; vor Gericht laden; fordern; erinnern; laden; rufen; tagen; mahnen; herausfordern; dämmern-
vor Gericht laden verb
-
herausfordern verb (fordre heraus, forderst heraus, fordert heraus, forderte heraus, fordertet heraus, herausgefordert)
-
ontbieden (oproepen; laten komen; tevoorschijn roepen)
aufrufen; vorladen; aufbieten; kommen lassen; rufen; einberufen; herbeirufen; zu sich rufen-
kommen lassen verb
-
zu sich rufen verb
Conjugations for ontbieden:
o.t.t.
- ontbied
- ontbiedt
- ontbiedt
- ontbieden
- ontbieden
- ontbieden
o.v.t.
- ontbood
- ontbood
- ontbood
- ontboden
- ontboden
- ontboden
v.t.t.
- heb ontboden
- hebt ontboden
- heeft ontboden
- hebben ontboden
- hebben ontboden
- hebben ontboden
v.v.t.
- had ontboden
- had ontboden
- had ontboden
- hadden ontboden
- hadden ontboden
- hadden ontboden
o.t.t.t.
- zal ontbieden
- zult ontbieden
- zal ontbieden
- zullen ontbieden
- zullen ontbieden
- zullen ontbieden
o.v.t.t.
- zou ontbieden
- zou ontbieden
- zou ontbieden
- zouden ontbieden
- zouden ontbieden
- zouden ontbieden
en verder
- ben ontboden
- bent ontboden
- is ontboden
- zijn ontboden
- zijn ontboden
- zijn ontboden
diversen
- ontbied!
- ontbiedt!
- ontboden
- ontbiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontbieden:
Wiktionary Translations for ontbieden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontbieden | → herbeirufen; beschwören | ↔ summon — to ask someone to come |
External Machine Translations: