Summary
Dutch to German: more detail...
-
opgeven:
- einschreiben; ausfallen; abfallen; abhängen; ausscheiden; abtrennen; loskoppeln; loshaken; entkoppeln; abkoppeln; verzichten; zurücktreten; etwas aufgeben; anmelden; eintragen; aufgeben; kapitulieren; in den Sack hauen; opfern; ausliefern; kaitulieren; übergeben; aushändigen; die Hoffnung aufgeben
- Anfragen; Anzeigen; Anmelden
-
Wiktionary:
- opgeven → aufgeben
- opgeven → verlassen, aufgeben, begraben, zedieren, abtreten, im Stich lassen, nachgeben, einlenken, aufhören, sein lassen, überlassen, sagen, entsagen, verzichten, entäußern, fortlassen, unterlassen, weichen, übertragen, einräumen, zurückweichen, ablassen, abdanken, abdizieren, zurücktreten, sein Amt niederlegen, seine Würde niederlegen, äußern
Dutch
Detailed Translations for opgeven from Dutch to German
opgeven:
-
opgeven (inschrijven)
einschreiben-
einschreiben verb (schreibe ein, schreibst ein, schreibt ein, schrieb ein, schriebt ein, eingeschrieben)
-
-
opgeven (stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen)
ausfallen; abfallen; abhängen; ausscheiden; abtrennen; loskoppeln; loshaken; entkoppeln; abkoppeln-
ausscheiden verb (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)
-
opgeven (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; staken; uitscheiden)
ausscheiden; verzichten; zurücktreten; etwas aufgeben-
ausscheiden verb (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)
-
zurücktreten verb (trete zurück, trittst zurück, tritt zurück, trat zurück, tratet zurück, zurückgetreten)
-
etwas aufgeben verb
-
-
opgeven (subscriberen; aanmelden; inschrijven; intekenen)
anmelden; eintragen; einschreiben-
einschreiben verb (schreibe ein, schreibst ein, schreibt ein, schrieb ein, schriebt ein, eingeschrieben)
-
opgeven (capituleren; zich overgeven)
aufgeben; kapitulieren-
kapitulieren verb (kapituliere, kapitulierst, kapituliert, kapitulierte, kapituliertet, kapituliert)
-
opgeven (de brui geven aan)
-
opgeven (prijsgeven; opofferen)
-
opgeven (capituleren; zich overgeven; overgeven; uitleveren)
ausliefern; kaitulieren; übergeben; aushändigen-
kaitulieren verb
-
aushändigen verb (händige aus, händigst aus, händigt aus, händigte aus, händigtet aus, ausgehändigt)
-
opgeven (hoop opgeven)
Conjugations for opgeven:
o.t.t.
- geef op
- geeft op
- geeft op
- geven op
- geven op
- geven op
o.v.t.
- gaf op
- gaf op
- gaf op
- gaven op
- gaven op
- gaven op
v.t.t.
- heb opgegeven
- hebt opgegeven
- heeft opgegeven
- hebben opgegeven
- hebben opgegeven
- hebben opgegeven
v.v.t.
- had opgegeven
- had opgegeven
- had opgegeven
- hadden opgegeven
- hadden opgegeven
- hadden opgegeven
o.t.t.t.
- zal opgeven
- zult opgeven
- zal opgeven
- zullen opgeven
- zullen opgeven
- zullen opgeven
o.v.t.t.
- zou opgeven
- zou opgeven
- zou opgeven
- zouden opgeven
- zouden opgeven
- zouden opgeven
en verder
- ben opgegeven
- bent opgegeven
- is opgegeven
- zijn opgegeven
- zijn opgegeven
- zijn opgegeven
diversen
- geef op!
- geeft op!
- opgegeven
- opgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opgeven (aanvragen)
Translation Matrix for opgeven:
Synonyms for "opgeven":
Antonyms for "opgeven":
Related Definitions for "opgeven":
Wiktionary Translations for opgeven:
opgeven
Cross Translation:
verb
-
de strijd staken en zich gewonnen geven
- opgeven → aufgeben
Cross Translation: