Summary
Dutch
Detailed Translations for gejaagd from Dutch to German
gejaagd:
-
gejaagd (gehaast; gestressed; haastig; jachtig)
Translation Matrix for gejaagd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
gehetzt | gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig | gespannen; gestressd; inderhaast; opgejaagd |
gejagd | gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig | |
geschwind | gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig | direct; gauw; gezwind; haastig; ijlings; rap; snel; vingervlug; vlot; vlug |
gestresst | gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig | |
hastig | gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig | direct; gauw; gezwind; haastig; ijlings; inderhaast; rap; snel; vlot; vlug |
schnell | gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig | direct; dra; eerstdaags; frontaal; gauw; gezwind; haastig; hard; hardop; ijlings; klassikaal; luid; rap; snel; spoedig; vlot; vlug; weldra |
überstürzt | gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig |
Related Words for "gejaagd":
Wiktionary Translations for gejaagd:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gejaagd | → besorgt; unruhig; heftig | ↔ inquiet — Qui est dans quelques troubles, dans quelques agitations d’esprit, soit par craintes, soit par irrésolutions et incertitudes. |
jagen:
-
jagen (zich haasten; opschieten; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen)
jagen; hetzen; sich beeilen; hasten; eilen; beeilen; wetzen; sputen-
sich beeilen verb (beeile mich, beeilst dich, beeilt sich, beeilte sich, beeiltet euch, sich beeilt)
-
jagen (zich spoeden; haasten; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden)
sich beeilen; hasten; eilen; jagen; hetzen; wetzen-
sich beeilen verb (beeile mich, beeilst dich, beeilt sich, beeilte sich, beeiltet euch, sich beeilt)
-
Conjugations for jagen:
o.t.t.
- jaag
- jaagt
- jaagt
- jagen
- jagen
- jagen
o.v.t.
- jaagde
- jaagde
- jaagde
- jaagden
- jaagden
- jaagden
v.t.t.
- heb gejaagd
- hebt gejaagd
- heeft gejaagd
- hebben gejaagd
- hebben gejaagd
- hebben gejaagd
v.v.t.
- had gejaagd
- had gejaagd
- had gejaagd
- hadden gejaagd
- hadden gejaagd
- hadden gejaagd
o.t.t.t.
- zal jagen
- zult jagen
- zal jagen
- zullen jagen
- zullen jagen
- zullen jagen
o.v.t.t.
- zou jagen
- zou jagen
- zou jagen
- zouden jagen
- zouden jagen
- zouden jagen
en verder
- ben gejaagd
- bent gejaagd
- is gejaagd
- zijn gejaagd
- zijn gejaagd
- zijn gejaagd
diversen
- jaag!
- jaagt!
- gejaagd
- jagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze