Dutch
Detailed Translations for op een stapel zetten from Dutch to German
op een stapel zetten: (*Using Word and Sentence Splitter)
- op: hinauf; herauf; nach oben; fertig; erschöpft; kaputt; ohnmächtig; ermattet; abgespannt; übermüdet; todmüde; hundemüde; halbtot; abgemattet
- een: erst; eins; einer; eines; Eins
- stapel: Menge; Masse; Haufen; Stoß; Häufung; Ansammlung; Stapel; Kartenstapel
- stapelen: häufen; stapeln; anhäufen; sich häufen; aufstapeln; aufhäufen; Stapeln; Aufstapeln
- zet: Schlag; Stoß; Anstoß; Puff; Bums; Zusammenstoß; Anprall; leichter Stoß; Zug; Manöver; Schachzug; Spielzug
- zetten: stellen; einstellen; herstellen; setzen; legen; aufstellen; ablegen; abstellen; einräumen; anbringen; einordnen; hinlegen; hinstellen; unterbringen; installieren; abstreifen; einrücken; austreiben; stationieren; beisetzen; gruppieren; bergen; ablagern; deponieren; Satz; Setzen; Setzarbeit
Spelling Suggestions for: op een stapel zetten
- Searching for suggestions...
Wiktionary Translations for op een stapel zetten:
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • op een stapel zetten | → aufstapeln; häufen; horten; anhäufen; aufhäufen; ansammeln | ↔ entasser — mettre en tas. |
External Machine Translations:
Related Translations for op een stapel zetten
German
Suggestions for op een stapel zetten in German
Spelling Suggestions for: op een stapel zetten
- Searching for suggestions...
External Machine Translations: