Summary
Dutch to German: more detail...
- aanmaak:
- aanmaken:
-
Wiktionary:
- Aanmaak → Produktion
- aanmaken → anfertigen, machen, anzünden, anmachen
- aanmaken → in Brand stecken, anstecken, bauen, aufbauen, erbauen, konstruieren, einführen, einrichten, einsetzen, installieren, machen, tun, stellen, bereiten, anzünden, anfertigen, fabrizieren, herstellen, verfertigen, operieren, wirken, einwirken, erwirken, wirksam sein, Wirkung ausüben, agieren, handeln, verfahren, vorgehen, tätig sein, sich verhalten, posieren, legen, setzen, stecken, vorbereiten
Dutch
Detailed Translations for Aanmaak from Dutch to German
aanmaak:
-
de aanmaak
Translation Matrix for aanmaak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Anfertigung | aanmaak | aanmaken; bereiden; bereiding; creatie; creëren; fabricage; fabricatie; maak; maaksel; maken; marinade; merk; productie; scheppen; schepping; toebereiding; vervaardiging |
Erzeugung | aanmaak | aanmaken; bereiden; bereiding; fabricage; groei; groeien; groeiproces; maken; marinade; productie; toebereiding; vervaardiging; verwekking; voortbrenging |
Herstellung | aanmaak | constructie; creatie; creëren; fabricage; fabricatie; maak; maaksel; maken; merk; productie; scheppen; schepping; vervaardiging |
aanmaken:
-
aanmaken (licht aansteken; ontsteken)
anmachen; zünden; entzünden; anstechen; inBrandstecken; licht anstecken; anzünden; feuern-
inBrandstecken verb
-
licht anstecken verb
-
anzünden verb
-
aanmaken (inschakelen; aanzetten; aandoen; starten)
einschalten; anschalten-
einschalten verb (schalte ein, schaltest ein, schaltet ein, schaltete ein, schaltetet ein, eingeschaltet)
-
-
aanmaken (aansteken)
Conjugations for aanmaken:
o.t.t.
- maak aan
- maakt aan
- maakt aan
- maken aan
- maken aan
- maken aan
o.v.t.
- maakte aan
- maakte aan
- maakte aan
- maakten aan
- maakten aan
- maakten aan
v.t.t.
- heb aangemaakt
- hebt aangemaakt
- heeft aangemaakt
- hebben aangemaakt
- hebben aangemaakt
- hebben aangemaakt
v.v.t.
- had aangemaakt
- had aangemaakt
- had aangemaakt
- hadden aangemaakt
- hadden aangemaakt
- hadden aangemaakt
o.t.t.t.
- zal aanmaken
- zult aanmaken
- zal aanmaken
- zullen aanmaken
- zullen aanmaken
- zullen aanmaken
o.v.t.t.
- zou aanmaken
- zou aanmaken
- zou aanmaken
- zouden aanmaken
- zouden aanmaken
- zouden aanmaken
diversen
- maak aan!
- maakt aan!
- aangemaakt
- aanmakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanmaken (fabriceren; vervaardigen; produceren; vervaardiging; maken)
-
aanmaken (toebereiding; bereiding; bereiden)
Translation Matrix for aanmaken:
Wiktionary Translations for aanmaken:
aanmaken
Cross Translation:
verb
-
een bepaalde substantie produceren
- aanmaken → anfertigen
-
een nieuw exemplaar van iets maken, voornamelijk op een computer
- aanmaken → machen
-
doen branden
Cross Translation:
Wiktionary Translations for Aanmaak:
Aanmaak
noun
-
Erstellung von Gut, Dienstleistungen, Informationen oder Energien; neben der Beschaffung und dem Absatz die dritte betriebliche Grundfunktion