Summary
Dutch to German: more detail...
- overgaan:
-
Wiktionary:
- overgaan → übergehen, umstellen, verschwinden, benutzen, überschreiten, klingeln
- overgaan → sich wandeln in, avancieren, fortschreiten, vorschreiten, vorrücken, befördert werden, aufrücken, vorankommen, vorangehen, voraus sein, vorgehen, anläuten, klingeln, anklingeln, hallen, klingen, läuten, schallen, tönen, gellen, bewältigen, meistern, bemeistern, siegen, besiegen, überwinden, überflügeln, übersteigen, überragen, übertreffen, geklungen, klimpern, klirren
Dutch
Detailed Translations for overgaan from Dutch to German
overgaan:
-
overgaan
-
overgaan (bellen)
Conjugations for overgaan:
o.t.t.
- ga over
- gaat over
- gaat over
- gaan over
- gaan over
- gaan over
o.v.t.
- ging over
- ging over
- ging over
- gingen over
- gingen over
- gingen over
v.t.t.
- ben overgegaan
- bent overgegaan
- is overgegaan
- zijn overgegaan
- zijn overgegaan
- zijn overgegaan
v.v.t.
- was overgegaan
- was overgegaan
- was overgegaan
- waren overgegaan
- waren overgegaan
- waren overgegaan
o.t.t.t.
- zal overgaan
- zult overgaan
- zal overgaan
- zullen overgaan
- zullen overgaan
- zullen overgaan
o.v.t.t.
- zou overgaan
- zou overgaan
- zou overgaan
- zouden overgaan
- zouden overgaan
- zouden overgaan
diversen
- ga over!
- gaat over!
- overgegaan
- overgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for overgaan:
Verb | Related Translations | Other Translations |
anrufen | bellen; overgaan | aanroepen; bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; inroepen; inviteren; opbellen; praaien; telefoneren; telefoontje plegen |
klingeln | bellen; overgaan | aanbellen; bellen; bonzen; kletteren; klingelen; klokluiden; luiden; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen |
übergehen | overgaan | overheen gaan; overslaan |
- | verdwijnen | |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
klingeln | overgaan |
Synonyms for "overgaan":
Antonyms for "overgaan":
Related Definitions for "overgaan":
Wiktionary Translations for overgaan:
overgaan
Cross Translation:
verb
-
van de ene toestand in de andere veranderen
- overgaan → übergehen
-
iets anders gaan gebruiken
-
veranderen in
- overgaan → übergehen
-
van eigenaar veranderen
- overgaan → übergehen
-
minder worden en uiteindelijk weggaan
- overgaan → verschwinden
-
eroverheen gaan
- overgaan → benutzen; überschreiten
-
een belsignaal laten klinken
- overgaan → klingeln
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• overgaan | → sich wandeln in | ↔ turn into — intransitive: become |
• overgaan | → avancieren; fortschreiten; vorschreiten; vorrücken; befördert werden; aufrücken; vorankommen; vorangehen; voraus sein; vorgehen | ↔ avancer — pousser en avant, porter en avant. |
• overgaan | → anläuten; klingeln; anklingeln; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen; gellen | ↔ sonner — rendre un son. |
• overgaan | → bewältigen; meistern; bemeistern; siegen; besiegen; überwinden; überflügeln; übersteigen; überragen; übertreffen | ↔ surmonter — monter au-dessus. |
• overgaan | → geklungen; klimpern; klirren; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen | ↔ tinter — faire sonner lentement une cloche, en sorte que le battant ne frapper que d’un côté. |