Summary
Dutch to German: more detail...
- schenden:
-
Wiktionary:
- schenden → verletzen, entweihen
- schenden → verletzen, brechen, abbrechen, aufbrechen, zermalmen, zerschmettern, beschädigen, Schaden zufügen, verderben, beeinträchtigen, schaden, untergraben
Dutch
Detailed Translations for schenden from Dutch to German
schenden:
-
schenden (ontheiligen; ontwijden)
Conjugations for schenden:
o.t.t.
- schend
- schendt
- schendt
- schenden
- schenden
- schenden
o.v.t.
- schond
- schond
- schond
- schonden
- schonden
- schonden
v.t.t.
- heb geschonden
- hebt geschonden
- heeft geschonden
- hebben geschonden
- hebben geschonden
- hebben geschonden
v.v.t.
- had geschonden
- had geschonden
- had geschonden
- hadden geschonden
- hadden geschonden
- hadden geschonden
o.t.t.t.
- zal schenden
- zult schenden
- zal schenden
- zullen schenden
- zullen schenden
- zullen schenden
o.v.t.t.
- zou schenden
- zou schenden
- zou schenden
- zouden schenden
- zouden schenden
- zouden schenden
en verder
- ben geschonden
- bent geschonden
- is geschonden
- zijn geschonden
- zijn geschonden
- zijn geschonden
diversen
- schend!
- schendt!
- geschonden
- schendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schenden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
entehren | ontheiligen; ontwijden; schenden | |
entweihen | ontheiligen; ontwijden; schenden | kapotmaken; moeren; mollen |
entwürdigen | ontheiligen; ontwijden; schenden | |
freveln | ontheiligen; ontwijden; schenden | |
schänden | ontheiligen; ontwijden; schenden | lelijk maken; mismaken; misvormen; onteren; ontsieren; ontwijden; schoonheid benadelen; verminken |
Wiktionary Translations for schenden:
schenden
Cross Translation:
verb
schenden
-
iets niet in acht nemen
- schenden → verletzen
verb
-
geweihte oder geheiligte Dinge schänden, entehren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schenden | → verletzen | ↔ violate — to break or fail to act by rules |
• schenden | → brechen; abbrechen; aufbrechen; zermalmen; zerschmettern | ↔ briser — rompre, mettre en pièces. |
• schenden | → beschädigen; Schaden zufügen; verderben; verletzen; beeinträchtigen; schaden; untergraben | ↔ détériorer — mettre en mauvais état. |
• schenden | → verletzen; brechen | ↔ violer — Enfreindre, porter atteinte à, attenter à |