Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitstoten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitstoten from Dutch to German

uitstoten:

uitstoten verb (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)

  1. uitstoten (uitbannen; verbannen; verdrijven; )
    verbannen; ausstossen
    • verbannen verb (verbanne, verbannst, verbannt, verbannte, verbanntet, verbannt)
    • ausstossen verb
  2. uitstoten (lozen; afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitwerpen)
    ausstoßen; ausscheiden
    • ausstoßen verb (stoße aus, stößt aus, stieß aus, stießt aus, ausgestoßen)
    • ausscheiden verb (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)

Conjugations for uitstoten:

o.t.t.
  1. stoot uit
  2. stoot uit
  3. stoot uit
  4. stoten uit
  5. stoten uit
  6. stoten uit
o.v.t.
  1. stootte uit
  2. stootte uit
  3. stootte uit
  4. stootte uit
  5. stootte uit
  6. stootte uit
v.t.t.
  1. ben uitgestoten
  2. bent uitgestoten
  3. is uitgestoten
  4. zijn uitgestoten
  5. zijn uitgestoten
  6. zijn uitgestoten
v.v.t.
  1. was uitgestoten
  2. was uitgestoten
  3. was uitgestoten
  4. waren uitgestoten
  5. waren uitgestoten
  6. waren uitgestoten
o.t.t.t.
  1. zal uitstoten
  2. zult uitstoten
  3. zal uitstoten
  4. zullen uitstoten
  5. zullen uitstoten
  6. zullen uitstoten
o.v.t.t.
  1. zou uitstoten
  2. zou uitstoten
  3. zou uitstoten
  4. zouden uitstoten
  5. zouden uitstoten
  6. zouden uitstoten
diversen
  1. stoot uit!
  2. stoot uit!
  3. uitgestoten
  4. uitstotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitstoten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausscheiden afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; ontslag nemen; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitgooien; uitscheiden; uittreden; uitwerpen; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
ausstossen bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
ausstoßen afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
verbannen bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen

Wiktionary Translations for uitstoten:


Cross Translation:
FromToVia
uitstoten verbannen; ächten ostracize — exclude someone