Summary
Dutch to German: more detail...
- voorbijgaan:
-
Wiktionary:
- voorbijgaan → vorbeigehen
- voorbijgaan → vergehen, vorbeigehen
Dutch
Detailed Translations for voorbijgaan from Dutch to German
voorbijgaan:
-
voorbijgaan (verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen)
-
voorbijgaan (passeren; inhalen; voorbijrijden)
Passieren; vorbeifahren; vorübergehen; überholen-
Passieren verb
-
vorbeifahren verb (fahre vorbei, fährst vorbei, fährt vorbei, fuhr vorbei, fuhret vorbei, verbeigefahren)
-
vorübergehen verb (gehe vorüber, gehst vorüber, geht vorüber, gang vorüber, ganget vorüber, vorübergegangen)
-
Conjugations for voorbijgaan:
o.t.t.
- ga voorbij
- gaat voorbij
- gaat voorbij
- gaan voorbij
- gaan voorbij
- gaan voorbij
o.v.t.
- ging voorbij
- ging voorbij
- ging voorbij
- gingen voorbij
- gingen voorbij
- gingen voorbij
v.t.t.
- ben voorbij gegaan
- bent voorbij gegaan
- is voorbij gegaan
- zijn voorbij gegaan
- zijn voorbij gegaan
- zijn voorbij gegaan
v.v.t.
- was voorbij gegaan
- was voorbij gegaan
- was voorbij gegaan
- waren voorbij gegaan
- waren voorbij gegaan
- waren voorbij gegaan
o.t.t.t.
- zal voorbijgaan
- zult voorbijgaan
- zal voorbijgaan
- zullen voorbijgaan
- zullen voorbijgaan
- zullen voorbijgaan
o.v.t.t.
- zou voorbijgaan
- zou voorbijgaan
- zou voorbijgaan
- zouden voorbijgaan
- zouden voorbijgaan
- zouden voorbijgaan
diversen
- ga voorbij!
- gaat voorbij!
- voorbij gegaan
- voorbijgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voorbijgaan:
Wiktionary Translations for voorbijgaan:
voorbijgaan
Cross Translation:
verb
-
langs een bepaald punt gaan.
- voorbijgaan → vorbeigehen
-
tot verleden gaan behoren
- voorbijgaan → vorbeigehen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voorbijgaan | → vergehen | ↔ pass — elapse |
• voorbijgaan | → vorbeigehen | ↔ pass — go by, over, etc |