Dutch

Detailed Translations for aanmodderen from Dutch to German

aanmodderen:

aanmodderen verb

  1. aanmodderen (prutsen; rommelen)
    basteln; pfuschen; stümpern; baggern; wirbeln; fummeln; einenWirbelschlagen; rauhabhobeln; rasseln; trommeln; herumpfuschen; herumfingern; herumdoktern
    • basteln verb (bastele, bastelst, bastelt, bastelte, basteltet, gebastelt)
    • pfuschen verb (pfusche, pfuschst, pfuscht, pfuschte, pfuschtet, gepfuscht)
    • stümpern verb (stümpere, stümperst, stümpert, stümperte, stümpertet, gestümpert)
    • baggern verb (baggere, baggerst, baggert, baggerte, baggertet, gebaggert)
    • wirbeln verb (wirbele, wirbelst, wirbelt, wirbelte, wirbeltet, gewirbelt)
    • fummeln verb (fummele, fummelst, fummelt, fummelte, fummeltet, gefummelt)
    • rauhabhobeln verb (hobele rauh ab, hobelst rauh ab, hobelt rauh ab, hobelte rauh ab, hobeltet rauh ab, rauhabgehobelt)
    • rasseln verb (rassele, rasselst, rasselt, rasselte, rasseltet, gerasselt)
    • trommeln verb (trommele, trommelst, trommelt, trommelte, trommeltet, getrommelt)
    • herumfingern verb (fingre herum, fingerst herum, fingert herum, fingerte herum, fingertet herum, herumgefingert)

Translation Matrix for aanmodderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
baggern aanmodderen; prutsen; rommelen baggeren
basteln aanmodderen; prutsen; rommelen fröbelen; handwerken; knutselen; prutsen; sleutelen
einenWirbelschlagen aanmodderen; prutsen; rommelen de trom roeren; roffelen; trommelen
fummeln aanmodderen; prutsen; rommelen aanklooien; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; klooien; rotzooien
herumdoktern aanmodderen; prutsen; rommelen broddelen; frommelen; prutsen
herumfingern aanmodderen; prutsen; rommelen broddelen; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; prutsen
herumpfuschen aanmodderen; prutsen; rommelen aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; knoeien; prutsen; rotzooien; scharrelen
pfuschen aanmodderen; prutsen; rommelen aanklooien; broddelen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; modderen; prutsen; rotzooien; stuntelen
rasseln aanmodderen; prutsen; rommelen de trom roeren; kletteren; rammelen; reutelen; rochelen; roffelen; trommelen
rauhabhobeln aanmodderen; prutsen; rommelen
stümpern aanmodderen; prutsen; rommelen aanklooien; broddelen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rotzooien; stuntelen
trommeln aanmodderen; prutsen; rommelen de trom roeren; roffelen; trommelen
wirbeln aanmodderen; prutsen; rommelen de trom roeren; draaien; dwarrelen; kolken; naar beneden zweven; roffelen; ronddraaien; rondtollen; tollen; trommelen; wervelen; wielen; zwieren