Dutch
Detailed Translations for afschrobben from Dutch to German
afschrobben:
-
afschrobben (schrobben; boenen; schoonboenen; afboenen; schoonschrobben)
Conjugations for afschrobben:
o.t.t.
- schrob af
- schrobt af
- schrobt af
- schrobben af
- schrobben af
- schrobben af
o.v.t.
- schrobde af
- schrobde af
- schrobde af
- schrobden af
- schrobden af
- schrobden af
v.t.t.
- heb afgeschrobd
- hebt afgeschrobd
- heeft afgeschrobd
- hebben afgeschrobd
- hebben afgeschrobd
- hebben afgeschrobd
v.v.t.
- had afgeschrobd
- had afgeschrobd
- had afgeschrobd
- hadden afgeschrobd
- hadden afgeschrobd
- hadden afgeschrobd
o.t.t.t.
- zal afschrobben
- zult afschrobben
- zal afschrobben
- zullen afschrobben
- zullen afschrobben
- zullen afschrobben
o.v.t.t.
- zou afschrobben
- zou afschrobben
- zou afschrobben
- zouden afschrobben
- zouden afschrobben
- zouden afschrobben
diversen
- schrob af!
- schrobt af!
- afgeschrobd
- afschrobbende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afschrobben:
Verb | Related Translations | Other Translations |
abscheuern | afboenen; afschrobben; boenen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben | afkrabben; afschuren; gladmaken; gladwrijven; schrapen; schrappen |
scheuern | afboenen; afschrobben; boenen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben | draai om de oren geven; gladmaken; gladwrijven |
schrubben | afboenen; afschrobben; boenen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben | dweilen |