Dutch
Detailed Translations for afslaat from Dutch to German
afslaan:
-
afslaan (abstineren; onthouden; afwijzen; afwimpelen; bedanken)
Conjugations for afslaan:
o.t.t.
- sla af
- slaat af
- slaat af
- slaan af
- slaan af
- slaan af
o.v.t.
- sloeg af
- sloeg af
- sloeg af
- sloegen af
- sloegen af
- sloegen af
v.t.t.
- heb afgeslagen
- hebt afgeslagen
- heeft afgeslagen
- hebben afgeslagen
- hebben afgeslagen
- hebben afgeslagen
v.v.t.
- had afgeslagen
- had afgeslagen
- had afgeslagen
- hadden afgeslagen
- hadden afgeslagen
- hadden afgeslagen
o.t.t.t.
- zal afslaan
- zult afslaan
- zal afslaan
- zullen afslaan
- zullen afslaan
- zullen afslaan
o.v.t.t.
- zou afslaan
- zou afslaan
- zou afslaan
- zouden afslaan
- zouden afslaan
- zouden afslaan
en verder
- ben afgeslagen
- bent afgeslagen
- is afgeslagen
- zijn afgeslagen
- zijn afgeslagen
- zijn afgeslagen
diversen
- sla af!
- slaat af!
- afgeslagen
- afslaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afslaan:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Abschlagen | afslaan; afwijzen; weigeren | terugwijzen |
Abweisen | afslaan; afwijzen; weigeren | afstoten; terugwijzen |
Zurückweisen | afslaan; afwijzen; weigeren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abschlagen | abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden | afbikken; afketsen; afkeuren; afkloppen; afstemmen; afwijzen; bedanken; danken; ricocheren; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegbikken; wegstemmen |
enthalten | abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden | abstineren; behelzen; bevatten; bijsluiten; bijvoegen; hongerstaken; inhouden; insluiten; omtrekken; onthouden; opnemen; opslaan; toevoegen; vasten |
sich enthalten | abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden | zich onthouden |
Wiktionary Translations for afslaan:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afslaan | → abbiegen; biegen | ↔ turn — change one's direction of travel |
• afslaan | → abschweifen; abweichen | ↔ dévier — Se détourner, être détourné de sa direction. |
• afslaan | → ausmerzen; ablehnen; ausschlagen; abweisen; abschlagen; versagen; weigern; verweigern | ↔ refuser — rejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné. |
• afslaan | → sich brechen; sich erbrechen; sich übergeben; ablehnen; abschlagen; ausschlagen; versagen; weigern; verweigern; zurücksenden; refutieren; widerlegen; ausmerzen; abweisen; fortwerfen; wegwerfen | ↔ rejeter — Traductions à trier suivant le sens |
• afslaan | → zurückschlagen | ↔ rétorquer — retourner contre son adversaire les raisons, les arguments, les preuves dont il s’servir. |