Summary
Dutch to German: more detail...
- afstellen:
-
Wiktionary:
- afstellen → einstellen
- afstellen → verbinden, verknüpfen, fügen, gesellen, vereinigen, addieren, beifügen, zufügen, hinzutun, zugeben, anfügen, hinzufügen, beilegen, ergänzen, hinzusetzen
Dutch
Detailed Translations for afstellen from Dutch to German
afstellen:
-
afstellen (afstemmen; bijstellen; regelen)
-
afstellen (afstemmen)
abstimmen; einstellen; gleichschalten; gleichrichten-
gleichschalten verb (gleichschalte, gleichschaltest, gleichschaltet, gleichschaltete, gleichschaltetet, gegleichschaltet)
-
gleichrichten verb (gleichrichte, gleichrichtest, gleichrichtet, gleichrichtete, gleichrichtetet, gegleichrichtet)
Conjugations for afstellen:
o.t.t.
- stel af
- stelt af
- stelt af
- stellen af
- stellen af
- stellen af
o.v.t.
- stelde af
- stelde af
- stelde af
- stelden af
- stelden af
- stelden af
v.t.t.
- heb afgesteld
- hebt afgesteld
- heeft afgesteld
- hebben afgesteld
- hebben afgesteld
- hebben afgesteld
v.v.t.
- had afgesteld
- had afgesteld
- had afgesteld
- hadden afgesteld
- hadden afgesteld
- hadden afgesteld
o.t.t.t.
- zal afstellen
- zult afstellen
- zal afstellen
- zullen afstellen
- zullen afstellen
- zullen afstellen
o.v.t.t.
- zou afstellen
- zou afstellen
- zou afstellen
- zouden afstellen
- zouden afstellen
- zouden afstellen
diversen
- stel af!
- stelt af!
- afgesteld
- afstellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afstellen:
Wiktionary Translations for afstellen:
afstellen
Cross Translation:
verb
-
regelbare parameters zo kiezen dat een toestel voor een bepaald doel gereed is
- afstellen → einstellen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afstellen | → verbinden; verknüpfen; fügen; gesellen; vereinigen; addieren; beifügen; zufügen; hinzutun; zugeben; anfügen; hinzufügen; beilegen; ergänzen; hinzusetzen | ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir. |