Dutch
Detailed Translations for beleger from Dutch to German
belegeren:
-
belegeren
Conjugations for belegeren:
o.t.t.
- beleger
- belegert
- belegert
- belegeren
- belegeren
- belegeren
o.v.t.
- belegerde
- belegerde
- belegerde
- belegerden
- belegerden
- belegerden
v.t.t.
- heb belegerd
- hebt belegerd
- heeft belegerd
- hebben belegerd
- hebben belegerd
- hebben belegerd
v.v.t.
- had belegerd
- had belegerd
- had belegerd
- hadden belegerd
- hadden belegerd
- hadden belegerd
o.t.t.t.
- zal belegeren
- zult belegeren
- zal belegeren
- zullen belegeren
- zullen belegeren
- zullen belegeren
o.v.t.t.
- zou belegeren
- zou belegeren
- zou belegeren
- zouden belegeren
- zouden belegeren
- zouden belegeren
diversen
- beleger!
- belegert!
- belegerd
- belegerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for belegeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
belagern | belegeren |
Wiktionary Translations for belegeren:
belegeren
Cross Translation:
verb
-
met een leger omsingeld houden
- belegeren → belagern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• belegeren | → umzingeln; belagern | ↔ beleaguer — to besiege; to surround with troops |
• belegeren | → belagern | ↔ besiege — to surround with armed forces |
• belegeren | → belagern | ↔ assiéger — militaire|fr action de mener un siège, d’encercler une ville, une citadelle. |