Dutch

Detailed Translations for beleggen from Dutch to German

beleggen:

beleggen verb (beleg, belegt, belegde, belegden, belegd)

  1. beleggen (investeren)
    investieren; anlegen; investierenin
    • investieren verb (investiere, investierst, investiert, investierte, investiertet, investiert)
    • anlegen verb (lege an, legst an, legt an, legte an, legtet an, angelegt)

Conjugations for beleggen:

o.t.t.
  1. beleg
  2. belegt
  3. belegt
  4. beleggen
  5. beleggen
  6. beleggen
o.v.t.
  1. belegde
  2. belegde
  3. belegde
  4. belegden
  5. belegden
  6. belegden
v.t.t.
  1. heb belegd
  2. hebt belegd
  3. heeft belegd
  4. hebben belegd
  5. hebben belegd
  6. hebben belegd
v.v.t.
  1. had belegd
  2. had belegd
  3. had belegd
  4. hadden belegd
  5. hadden belegd
  6. hadden belegd
o.t.t.t.
  1. zal beleggen
  2. zult beleggen
  3. zal beleggen
  4. zullen beleggen
  5. zullen beleggen
  6. zullen beleggen
o.v.t.t.
  1. zou beleggen
  2. zou beleggen
  3. zou beleggen
  4. zouden beleggen
  5. zouden beleggen
  6. zouden beleggen
diversen
  1. beleg!
  2. belegt!
  3. belegd
  4. beleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beleggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anlegen beleggen; investeren aan een touw vastleggen; aan land gaan; aan wal gaan; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanmeren; aantrekken; afmeren; bevestigen; debarkeren; installeren; landen; meren; monteren en aansluiten; neerkomen; ontschepen; op de grond komen; plaatsen; terechtkomen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
investieren beleggen; investeren ergens geld aan uitgeven
investierenin beleggen; investeren

Related Words for "beleggen":


Wiktionary Translations for beleggen:

beleggen
verb
  1. geld steken in een naar verwacht winstgevende onderneming

Cross Translation:
FromToVia
beleggen hervorrufen; antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
beleggen vermitteln; hervorrufen; antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten; anschaffen; beschaffen; besorgen; verschaffen procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.
beleggen beziehen; überziehen; belegen; decken; bedecken; einhüllen; verhüllen; zudecken; bespannen recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)
beleggen hervorrufen; legen; stellen; identifizieren situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.

beleg:

beleg [het ~] noun

  1. het beleg (belegering)
    der Belag; die Belagerung
  2. het beleg (broodbeleg)
    der Brotbelag; der Brotaufstrich

Translation Matrix for beleg:

NounRelated TranslationsOther Translations
Belag beleg; belegering coating; karpet; laag; tapijt; tapijtje; vloerbedekking; vloerkleed
Belagerung beleg; belegering
Brotaufstrich beleg; broodbeleg
Brotbelag beleg; broodbeleg

Related Words for "beleg":


Related Definitions for "beleg":

  1. insluiting van de stad door een leger1
    • het beleg van Leningrad heeft een half jaar geduurd1
  2. wat je op brood doet1
    • als beleg hebben we hagelslag of jam1

Wiktionary Translations for beleg:

beleg
noun
  1. langdurige uitsluiting van de buitenwereld door een vijandige strijdmacht
  2. voedzame en smakelijke bedekking van een boterham
  3. afgewerkte tegenkant van naaiwerk

Cross Translation:
FromToVia
beleg Belagerung siege — military blockade of settlement
beleg Stuhl; Sitz siège — Meuble utilisé pour s’asseoir

External Machine Translations: