Dutch

Detailed Translations for belief from Dutch to German

belief form of believen:

believen [het ~] noun

  1. het believen (goeddunken)
    Belieben; Gutdünken

believen verb (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)

  1. believen (moeten; willen)
    müssen; wollen; sollen; helfen
    • müssen verb (muß, mußt, mußte, mußtet, gemußt)
    • wollen verb (will, willst, wollte, wolltet, gewollt)
    • sollen verb (soll, sollst, sollte, solltet, gesollt)
    • helfen verb (helfe, hilfst, hilft, half, halft, geholfen)
  2. believen (goeddunken; aanstaan)
    gefallen; belustigen; belieben; unterhalten; amüsieren; gutdünken; ergötzen
    • gefallen verb (gefalle, gefällst, gefällt, gefiel, gefielt, gefallen)
    • belustigen verb (belustige, belustigst, belustigt, belustigte, belustigtet, belustigt)
    • belieben verb (beliebe, beliebst, beliebt, beliebte, beliebtet, beliebt)
    • unterhalten verb (unterhalte, unterhälst, unterhält, unterhielt, unterhieltet, unterhalten)
    • amüsieren verb (amüsiere, amüsierst, amüsiert, amüsierte, amüsiertet, amüsiert)
    • gutdünken verb
    • ergötzen verb (ergötze, ergötzt, ergötzte, ergötztet, ergötzt)

Conjugations for believen:

o.t.t.
  1. belief
  2. belieft
  3. belieft
  4. believen
  5. believen
  6. believen
o.v.t.
  1. beliefde
  2. beliefde
  3. beliefde
  4. beliefden
  5. beliefden
  6. beliefden
v.t.t.
  1. heb beliefd
  2. hebt beliefd
  3. heeft beliefd
  4. hebben beliefd
  5. hebben beliefd
  6. hebben beliefd
v.v.t.
  1. had beliefd
  2. had beliefd
  3. had beliefd
  4. hadden beliefd
  5. hadden beliefd
  6. hadden beliefd
o.t.t.t.
  1. zal believen
  2. zult believen
  3. zal believen
  4. zullen believen
  5. zullen believen
  6. zullen believen
o.v.t.t.
  1. zou believen
  2. zou believen
  3. zou believen
  4. zouden believen
  5. zouden believen
  6. zouden believen
diversen
  1. belief!
  2. belieft!
  3. beliefd
  4. believend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for believen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Belieben believen; goeddunken willekeur
Gutdünken believen; goeddunken euforie; welbehagen
VerbRelated TranslationsOther Translations
amüsieren aanstaan; believen; goeddunken amuseren; bezig houden; genieten; genot hebben van; iemand amuseren; vermaken
belieben aanstaan; believen; goeddunken
belustigen aanstaan; believen; goeddunken amuseren; genieten; genot hebben van
ergötzen aanstaan; believen; goeddunken amuseren; genieten; genot hebben van; vergapen aan; verlustigen
gefallen aanstaan; believen; goeddunken aangenaam aandoen; aanstaan; behagen; bevallen; blij maken; conveniëren; deugen; gelieven; geschikt zijn; goeddoen; iemand een genoegen doen; iemand plezieren; in verrukking brengen; in werking zijn; passen; passend zijn; plezieren; prettig vinden; uitkomen; verblijden; verheugd; verrukken
gutdünken aanstaan; believen; goeddunken
helfen believen; moeten; willen assisteren; behelpen; behulpzaam zijn; bijspringen; bijstaan; blij maken; gedienstig zijn; gerieven; goeddoen; helpen; iemand een genoegen doen; iemand plezieren; liefdadigheids werk doen; meehelpen; nuttig zijn; ondersteunen; seconderen; weldoen
müssen believen; moeten; willen hoeven
sollen believen; moeten; willen in staat zijn; kunnen; vermogen
unterhalten aanstaan; believen; goeddunken amuseren; bezet zijn; bezig houden; financieel steunen; genieten; genot hebben van; iemand amuseren; in gesprek zijn; onderhouden; vermaken; zich bezighouden met
wollen believen; moeten; willen wensen; willen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
unterhalten onderhouden; verzorgd
wollen wollen