Dutch
Detailed Translations for bescheur from Dutch to German
bescheuren:
-
bescheuren
sich totlachen; schieflachen; sich kranklachen-
sich totlachen verb (lache mich tot, lachst dich tot, lacht sich tot, lachte sich tot, lachtet euch tot, sich totgelacht)
-
schieflachen verb (lache schief, lachst schief, lacht schief, lachte schief, lachtet schief, schiefgelacht)
-
sich kranklachen verb (lache mich, lachst dich, lacht sich, lachte sich, lachtet euch, sich gelacht)
-
Conjugations for bescheuren:
o.t.t.
- bescheur
- bescheurt
- bescheurt
- bescheuren
- bescheuren
- bescheuren
o.v.t.
- bescheurde
- bescheurde
- bescheurde
- bescheurden
- bescheurden
- bescheurden
v.t.t.
- heb bescheurd
- hebt bescheurd
- heeft bescheurd
- hebben bescheurd
- hebben bescheurd
- hebben bescheurd
v.v.t.
- had bescheurd
- had bescheurd
- had bescheurd
- hadden bescheurd
- hadden bescheurd
- hadden bescheurd
o.t.t.t.
- zal bescheuren
- zult bescheuren
- zal bescheuren
- zullen bescheuren
- zullen bescheuren
- zullen bescheuren
o.v.t.t.
- zou bescheuren
- zou bescheuren
- zou bescheuren
- zouden bescheuren
- zouden bescheuren
- zouden bescheuren
diversen
- bescheur!
- bescheurt!
- bescheurd
- bescheurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bescheuren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
schieflachen | bescheuren | |
sich kranklachen | bescheuren | gieren; hard lachen; uitgieren; zich bescheuren |
sich totlachen | bescheuren | uitgieren; zich bescheuren |