Dutch
Detailed Translations for beslapen from Dutch to German
beslapen:
-
beslapen
Conjugations for beslapen:
o.t.t.
- beslaap
- beslaapt
- beslaapt
- beslapen
- beslapen
- beslapen
o.v.t.
- besliep
- besliep
- besliep
- besliepen
- besliepen
- besliepen
v.t.t.
- heb beslapen
- hebt beslapen
- heeft beslapen
- hebben beslapen
- hebben beslapen
- hebben beslapen
v.v.t.
- had beslapen
- had beslapen
- had beslapen
- hadden beslapen
- hadden beslapen
- hadden beslapen
o.t.t.t.
- zal beslapen
- zult beslapen
- zal beslapen
- zullen beslapen
- zullen beslapen
- zullen beslapen
o.v.t.t.
- zou beslapen
- zou beslapen
- zou beslapen
- zouden beslapen
- zouden beslapen
- zouden beslapen
diversen
- beslaap!
- beslaapt!
- beslapen
- beslapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beslapen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
überschlafen | beslapen |