Dutch
Detailed Translations for bijpassen from Dutch to German
bijpassen:
-
bijpassen (passen)
Conjugations for bijpassen:
o.t.t.
- pas bij
- past bij
- past bij
- passen bij
- passen bij
- passen bij
o.v.t.
- paste bij
- paste bij
- paste bij
- pasten bij
- pasten bij
- pasten bij
v.t.t.
- heb bijgepast
- hebt bijgepast
- heeft bijgepast
- hebben bijgepast
- hebben bijgepast
- hebben bijgepast
v.v.t.
- had bijgepast
- had bijgepast
- had bijgepast
- hadden bijgepast
- hadden bijgepast
- hadden bijgepast
o.t.t.t.
- zal bijpassen
- zult bijpassen
- zal bijpassen
- zullen bijpassen
- zullen bijpassen
- zullen bijpassen
o.v.t.t.
- zou bijpassen
- zou bijpassen
- zou bijpassen
- zouden bijpassen
- zouden bijpassen
- zouden bijpassen
diversen
- pas bij!
- past bij!
- bijgepast
- bijpassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bijpassen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
anprobieren | bijpassen; passen | aanpassen; aanproberen; bijstellen; passen; proberen |
passen | bijpassen; passen | aanstaan; aftellen; betamen; bevallen; conveniëren; correct zijn; deugen; geld afpassen; gelegen komen; geschikt zijn; in werking zijn; juist zijn; kloppen; overeenstemmen; passen; passend zijn; prettig vinden; schikken; uitkomen |