Summary
Dutch to German: more detail...
- boeien:
-
Wiktionary:
- boeien → fesseln, faszinieren
- boeien → Fußschellen, Handschellen
Dutch
Detailed Translations for boeit from Dutch to German
boeien:
-
boeien (fascineren; intrigeren)
-
boeien (ketenen; binden; kluisteren)
-
boeien (aandacht vasthouden; gekluisterd zitten)
Conjugations for boeien:
o.t.t.
- boei
- boeit
- boeit
- boeien
- boeien
- boeien
o.v.t.
- boeide
- boeide
- boeide
- boeiden
- boeiden
- boeiden
v.t.t.
- heb geboeid
- hebt geboeid
- heeft geboeid
- hebben geboeid
- hebben geboeid
- hebben geboeid
v.v.t.
- had geboeid
- had geboeid
- had geboeid
- hadden geboeid
- hadden geboeid
- hadden geboeid
o.t.t.t.
- zal boeien
- zult boeien
- zal boeien
- zullen boeien
- zullen boeien
- zullen boeien
o.v.t.t.
- zou boeien
- zou boeien
- zou boeien
- zouden boeien
- zouden boeien
- zouden boeien
en verder
- ben geboeid
- bent geboeid
- is geboeid
- zijn geboeid
- zijn geboeid
- zijn geboeid
diversen
- boei!
- boeit!
- geboeid
- boeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de boeien (handboeien; handijzers)
Translation Matrix for boeien:
Related Words for "boeien":
Wiktionary Translations for boeien:
boeien
Cross Translation:
verb
boeien
-
kluisteren
- boeien → fesseln
-
fascineren
- boeien → faszinieren; fesseln
verb
-
jemanden stark beeindrucken, für sich einnehmen
-
jemanden (an etwas) festbinden und damit bewegungsunfähig machen
-
fesselnde Wirkung haben
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• boeien | → Fußschellen | ↔ fetter — object used to bind a person or animal by its legs |
• boeien | → Handschellen | ↔ shackles — paired wrist or ankle restraints |