Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bogen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for boogden from Dutch to German

bogen:

bogen [de ~] noun, plural

  1. de bogen
    die Bögen

bogen verb (boog, boogt, boogde, boogden, gebogen)

  1. bogen (zich kunnen beroemen op)
    rühmen; sich mit etwas brüsten

Conjugations for bogen:

o.t.t.
  1. boog
  2. boogt
  3. boogt
  4. bogen
  5. bogen
  6. bogen
o.v.t.
  1. boogde
  2. boogde
  3. boogde
  4. boogden
  5. boogden
  6. boogden
v.t.t.
  1. ben gebogen
  2. bent gebogen
  3. is gebogen
  4. zijn gebogen
  5. zijn gebogen
  6. zijn gebogen
v.v.t.
  1. was gebogen
  2. was gebogen
  3. was gebogen
  4. waren gebogen
  5. waren gebogen
  6. waren gebogen
o.t.t.t.
  1. zal bogen
  2. zult bogen
  3. zal bogen
  4. zullen bogen
  5. zullen bogen
  6. zullen bogen
o.v.t.t.
  1. zou bogen
  2. zou bogen
  3. zou bogen
  4. zouden bogen
  5. zouden bogen
  6. zouden bogen
diversen
  1. boog!
  2. boogt!
  3. gebogen
  4. bogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bogen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Bögen bogen handbogen; strijkbogen; strijkstokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
rühmen bogen; zich kunnen beroemen op de hemel in prijzen; eerbied bewijzen; eren; hemelhoog prijzen; lofprijzen; ophemelen; prijzen; van een prijs voorzien
sich mit etwas brüsten bogen; zich kunnen beroemen op

Related Words for "bogen":


Wiktionary Translations for bogen:


Cross Translation:
FromToVia
bogen angeben; prahlen boast — to brag; to talk loudly in praise of oneself