Translate bruikbare from Dutch to German

Summary

Dutch to German: more detail...

bruikbare:
- nützlich; brauchbar; geeignet; geschickt; gebräuchlich; tauglich; verwendbar; einsetzbar; anwendbar
bruikbaar:
- brauchbar; benutzbar; verwendbar
Wiktionary:
- bruikbaar → anwendbar, brauchbar
- bruikbaar → nutzbar, nützlich, tauglich, tüchtig, bequem, gelegen, gemächlich, angemessen, füglich, geeignet, zeitgemäß, gehörig, gebührend, geziemend, anständig, schicklich, dezent, ordentlich, angebracht, passend, zusagend, gewogen, gnädig, günstig, hold

Dutch

Detailed Translations for bruikbare from Dutch to German

Modifier	Related Translations	Other Translations
anwendbar	bruikbare
brauchbar	bruikbare	bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; praktisch; voordelig; werkbaar
einsetzbar	bruikbare	operationeel
gebräuchlich	bruikbare	courant; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal; traditiegetrouw; traditioneel; volgens de traditie
geeignet	bruikbare	adequaat; gepast; geschikt; geëigend; handig; juist; nuttig; passend; toepasbaar; toepasselijk; treffend
geschickt	bruikbare	adrem; bedachtzaam; behendig; bekwaam; bijdehand; briljant; clever; correct; doordacht; gevat; handig; ingenieus; kien; knap; kundig; kunstig; leuk om te zien; nadenkend; pienter; raadzaam; raak; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vaardig; verstandig; vindingrijk; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig
nützlich	bruikbare	bevorderlijk; dienstig; gunstig; handig; nuttig; positief; tot nut
tauglich	bruikbare	behendig; bekwaam; betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; fysiek in staat; handig; in staat; kundig; solide; stevig; vaardig
verwendbar	bruikbare	bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; werkbaar

Modifier	Related Translations	Other Translations
benutzbar	bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; werkbaar
brauchbar	bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; praktisch; voordelig; werkbaar	bruikbare; handig; nuttig
verwendbar	bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; werkbaar	bruikbare

bruikbaar

adjective

Cross Translation:

From	To	Via
• bruikbaar	→ nutzbar	↔ usable — capable of being used
• bruikbaar	→ nützlich	↔ useful — having a practical or beneficial use
• bruikbaar	→ tauglich; tüchtig; bequem; gelegen; gemächlich; angemessen; füglich; geeignet; zeitgemäß; gehörig; gebührend; geziemend; anständig; schicklich; dezent; ordentlich; angebracht; passend; zusagend	↔ convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose.
• bruikbaar	→ tauglich; tüchtig; gewogen; gnädig; günstig; hold	↔ propice — Qui est favorable, en parlant de divinité, toute puissance, ou autorité dont nous pouvoir dépendre.