Home ->Dictionaries ->Dutch/German ->Translate casseren

Translate casseren from Dutch to German

Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. casseren:

Dutch

Detailed Translations for casseren from Dutch to German

casseren:

casseren verb (casseer, casseert, casseerde, casseerden, gecasseerd)

  1. casseren
    kassieren
    • kassieren verb (kassiere, kassierst, kassiert, kassierte, kassiertet, kassiert)

Conjugations for casseren:

o.t.t.
  1. casseer
  2. casseert
  3. casseert
  4. casseren
  5. casseren
  6. casseren
o.v.t.
  1. casseerde
  2. casseerde
  3. casseerde
  4. casseerden
  5. casseerden
  6. casseerden
v.t.t.
  1. heb gecasseerd
  2. hebt gecasseerd
  3. heeft gecasseerd
  4. hebben gecasseerd
  5. hebben gecasseerd
  6. hebben gecasseerd
v.v.t.
  1. had gecasseerd
  2. had gecasseerd
  3. had gecasseerd
  4. hadden gecasseerd
  5. hadden gecasseerd
  6. hadden gecasseerd
o.t.t.t.
  1. zal casseren
  2. zult casseren
  3. zal casseren
  4. zullen casseren
  5. zullen casseren
  6. zullen casseren
o.v.t.t.
  1. zou casseren
  2. zou casseren
  3. zou casseren
  4. zouden casseren
  5. zouden casseren
  6. zouden casseren
diversen
  1. casseer!
  2. casseert!
  5. gecasseerd
  6. casserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for casseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
kassieren casseren iets verduren; incasseren; opvangen







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0166 seconds
Page rendered in 1.0 seconds