Noun | Related Translations | Other Translations |
Auflage
|
druk; oplage; uitgave
|
afdrukken; band; boekdeel; boordsel; bordgarneersel; deel; drukken; galon; geluidsniveau; omzoming; oplegsel; passement; volume
|
Auflegung
|
druk; oplage; uitgave
|
band; boekdeel; deel; geluidsniveau; volume
|
Druck
|
druk; dwang; oplage; pressie; uitgave
|
afdrukken; band; behoeftigheid; bloeddruk; boekdeel; deel; drukken; drukking; nood; noodwendigheid; tensie; volume
|
Finanzielle Last
|
druk; financiële last
|
|
Last
|
druk; oplage; uitgave
|
cargo; draaglast; gelazer; gevoelslast; kruis; kruisvorm; lading; last; lasten van een lastdier; moeilijkheid; narigheid; penarie; probleem; trammelant; vracht
|
Pression
|
druk; dwang; pressie
|
|
Spannung
|
druk; oplage; uitgave
|
concentratie; geluidsniveau; gespannen toestand; gespannenheid; ingespannenheid; spanning; strakheid; volume
|
Zwang
|
druk; dwang; oplage; pressie; uitgave
|
bloeddruk; tensie
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
aktiv
|
actief; bedrijvig; bezig; druk
|
actief; beweeglijk; dynamisch; energiek; levendig
|
beschäftigt
|
actief; bedrijvig; bezig; druk
|
actief; arbeidend; arbeidzaam; bedrijvig; bezet; bezig; doende; werkend; werkzaam
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
angeheitert
|
bezet; druk; drukbezet
|
aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy
|
angeregt
|
druk; drukpratend; geanimeerd
|
|
ausgelassen
|
druk; drukpratend; geanimeerd
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; gerust; goed geluimd; grappig; humoristisch; jolig; kleurig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; kwiek; leuk; levendig; luchthartig; lustig; monter; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; roezemoezig; speels; stoeiziek; uitbundig; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd; zonnig; zorgeloos
|
eifrig
|
actief; bedrijvig; bezet; bezig; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
ambitieus; bedreven; bezeten; daadkrachtig; dynamisch; eerzuchtig; energiek; fanatiek; geil; gepassioneerd; gretig; happig; hartstochtelijk; heet; heetbloedig; hitsig; noest; onvermoeibaar; opgewonden; seksueel opgewonden; stormachtig; streverig; temperamentvol; vurig; warmbloedig
|
emsig
|
actief; bedrijvig; bezet; bezig; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
actief; bedreven; bedrijvig; bezig; ijverig; naarstig; nijver; noest; onvermoeibaar; verwoed; vlijtig
|
existent
|
bezet; druk; drukbezet
|
|
fleißig
|
actief; bedrijvig; bezet; bezig; druk; drukbezet
|
actief; arbeidend; arbeidzaam; bedrijvig; bezig; hardwerkend; ijverig; naarstig; nijver; noest; verwoed; vlijtig; werkend; werkzaam
|
flott
|
bezet; druk; drukbezet
|
aanlokkelijk; aantrekkelijk; ad rem; adrem; attractief; bekoorlijk; bijdehand; clever; flitsend; fraai; gevat; goed ogend; hip; kien; knap; mooi; pienter; raak; schrander; slagvaardig; slim; snedig; snel; snugger; trendy; uitgeslapen; uitnodigend; verleidelijk; vlot; wakker; welgevallig
|
freudig
|
bezet; druk; drukbezet
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; dolblij; gelukzalig; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; inblij; ontzettend blij; opgetogen; opgewekt; verrukt; vrolijk; welgemoed; welgestemd; zalig; zielsgelukkig
|
freudvoll
|
bezet; druk; drukbezet
|
goed geluimd; welgestemd
|
frisch
|
bezet; druk; drukbezet
|
bloeiend; doodgemoedereerd; doodkalm; eigentijds; fleurig; florissant; fris; frisjes; geagiteerd; hedendaags; hooggekleurd; kleurig; kleurrijk; koel; levendig; luchtig; modern; nieuw; nieuwbakken; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbedorven; onbevlekt; ongebruikt; ongeopend; onschuldig; rein; verhit; vers; versgebakken; vlekkeloos
|
fröhlich
|
bezet; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
bevredigd; blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; dolblij; fideel; fleurig; geestig; gelukzalig; genoeg; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; goedlachs; inblij; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; ontzettend blij; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; speels; tevreden; uitbundig; uitgelaten; vergenoegd; verrukt; verzadigd; voldaan; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd; zalig; zielsgelukkig; zonnig
|
gedrängt
|
bezet; druk; drukbezet
|
gedrongen
|
geräuschvoll
|
bezet; druk; drukbezet
|
gonzend; hard; hardop; luid; luid klinkend; luidkeels; uit volle borst; zoemend
|
geschäftig
|
actief; bedrijvig; bezet; bezig; druk; drukbezet
|
actief; arbeidend; arbeidzaam; bedrijvig; bezig; werkend; werkzaam
|
gesellig
|
bezet; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
aangenaam; aardig; behaaglijk; bevallig; charmant; comfortabel; fijn; geestig; geinig; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; geschikt; gezellig; grappig; jofel; knus; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lief; lollig; onderhoudend; plezant; plezierig; prettig; sfeervol; sociabel; sympathiek; tof
|
heiter
|
bezet; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; grappig; helder; humoristisch; jolig; klaar; kleurig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; kwiek; leuk; levendig; levenslustig; lustig; monter; onbewolkt; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; speels; tierig; uitgelaten; verblijd; verheugd; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd; zonnig
|
keck
|
druk; drukpratend; geanimeerd
|
brutaal; brutaalweg; doldriest; doodgemoederd; doodleuk; koen; kranig; lichtzinnig; manmoedig; niet beschroomd; onbedeesd; onbeducht; onbeschroomd; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; overmoedig; roekeloos; stoutmoedig; vermetel; vrijmoedig; vrijpostig; waaghalzig
|
lebendig
|
bezet; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
actief; alert; beweeglijk; dynamisch; energiek; geagiteerd; geanimeerd; levendig; oplettend; uitgeslapen; verhit; vief; vol fut; wakker
|
lebhaft
|
bezet; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
actief; ad rem; alert; beweeglijk; blij; blijmoedig; dartel; dynamisch; energiek; geagiteerd; geanimeerd; goedgehumeurd; goedgeluimd; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; oplettend; slagvaardig; tierig; uitgeslapen; verhit; vief; vol fut; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd
|
lustig
|
bezet; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; geinig; goed geluimd; grappig; humoristisch; jolig; kleurig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; kwiek; lachwekkend; leuk; levendig; lollig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; speels; uiig; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd; zonnig
|
munter
|
bezet; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
actief; alert; beweeglijk; blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; dynamisch; energiek; fideel; fleurig; geagiteerd; geanimeerd; geestig; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; hooggekleurd; jolig; kleurig; kwiek; levendig; levenslustig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; oplettend; speels; tierig; uitgelaten; uitgeslapen; verblijd; verheugd; verhit; vief; vol fut; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd; zonnig
|
quick
|
bezet; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
actief; ad rem; alert; beweeglijk; dynamisch; energiek; geagiteerd; levendig; oplettend; slagvaardig; uitgeslapen; verhit; wakker
|
vergnüglich
|
bezet; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd
|
aangenaam; behaaglijk; bijzonder aangenaam; blij; blijgestemd; blijmoedig; comfortabel; fijn; geestig; geinig; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; goed geluimd; grappig; heugelijk; heuglijk; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lollig; opgetogen; opgewekt; plezant; plezierig; prettig; verblijd; verblijdend; verheugd; vrolijk; welgestemd
|
wohlgemut
|
druk; drukpratend; geanimeerd
|
blijmoedig; opgewekt
|
üppig
|
bezet; druk; drukbezet
|
copieus; overdadig; overdreven; welig
|