Summary
Dutch to German: more detail...
- enkel:
-
Wiktionary:
- enkel → Knöchel
- enkel → einfach
- enkel → einfach, wenige, einige
- enkel → Fußknöchel, Knöchel, enkel, nur, einfach, Wirbel, einfältig, blank, rein, reinlich, sauber, absolut, losgelöst, beziehungslos, uneingeschränkt, unumschränkt, unabhängig, unvermischt, allein, bloß, lediglich, erst
Dutch
Detailed Translations for enkels from Dutch to German
enkel:
-
enkel (slechts; alleen maar)
-
enkel
-
enkel (uitsluitend; alleen; exclusief; enig)
-
enkel (enkelvoudig)
-
de enkel (voetgewricht)
Translation Matrix for enkel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Fußgelenk | enkel; voetgewricht | enkelgewricht |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
- | paar | |
Adverb | Related Translations | Other Translations |
- | slechts | |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
- | maar | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
ausschließlich | alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend | behoudens; exclusief; louter; speciaal |
bloß | alleen maar; enkel; slechts | bloot; naakt; onbloot; ontbloot |
exklusiv | alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend | apart; bijzonder; enig; enig in zijn soort; exclusief; onvergelijkbaar; onvergelijkelijk; select; speciaal; uniek |
in der Einzahl | enkel; enkelvoudig | |
nur | alleen maar; enkel; slechts | nog maar |
Related Words for "enkel":
Synonyms for "enkel":
Antonyms for "enkel":
Related Definitions for "enkel":
Wiktionary Translations for enkel:
enkel
Cross Translation:
noun
enkel
-
gewricht dat de voet met het been verbindt
- enkel → Knöchel
-
niet dubbel, bijvoorbeeld enkel spoor, enkele reis
- enkel → einfach
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• enkel | → Fußknöchel; Knöchel; enkel | ↔ ankle — joint between foot and leg |
• enkel | → nur; einfach | ↔ just — only, simply, merely |
• enkel | → Wirbel; Knöchel | ↔ cheville — Articulation. |
• enkel | → einfach; einfältig; blank; rein; reinlich; sauber; absolut; losgelöst; beziehungslos; uneingeschränkt; unumschränkt; unabhängig; unvermischt | ↔ pur — Qui est sans mélange. |
• enkel | → nur; allein; bloß; lediglich; erst; einfach | ↔ seulement — Uniquement, rien que… (sens général) |