Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. exploderen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for exploderen from Dutch to German

exploderen:

exploderen verb (explodeer, explodeert, explodeerde, explodeerden, geëxplodeerd)

  1. exploderen (ontploffen; springen; uit elkaar springen; uit elkaar spatten; klappen)
    explodieren; platzen
    • explodieren verb (explodiere, explodierst, explodiert, explodierte, explodiertet, explodiert)
    • platzen verb (platze, platzst, platzt, platzte, platztet, geplatzt)
  2. exploderen
    auflösen
    • auflösen verb (löse auf, löst auf, löste auf, löstet auf, aufgelöst)

Conjugations for exploderen:

o.t.t.
  1. explodeer
  2. explodeert
  3. explodeert
  4. exploderen
  5. exploderen
  6. exploderen
o.v.t.
  1. explodeerde
  2. explodeerde
  3. explodeerde
  4. explodeerden
  5. explodeerden
  6. explodeerden
v.t.t.
  1. ben geëxplodeerd
  2. bent geëxplodeerd
  3. is geëxplodeerd
  4. zijn geëxplodeerd
  5. zijn geëxplodeerd
  6. zijn geëxplodeerd
v.v.t.
  1. was geëxplodeerd
  2. was geëxplodeerd
  3. was geëxplodeerd
  4. waren geëxplodeerd
  5. waren geëxplodeerd
  6. waren geëxplodeerd
o.t.t.t.
  1. zal exploderen
  2. zult exploderen
  3. zal exploderen
  4. zullen exploderen
  5. zullen exploderen
  6. zullen exploderen
o.v.t.t.
  1. zou exploderen
  2. zou exploderen
  3. zou exploderen
  4. zouden exploderen
  5. zouden exploderen
  6. zouden exploderen
diversen
  1. explodeer!
  2. explodeert!
  3. geëxplodeerd
  4. exploderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for exploderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auflösen exploderen afbetalen; afbreken; afrekenen; beëindigen; desintegreren; detacheren; forceren; in een vloeistof opgaan; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; omzetten; ontbinden; ontcijferen; ontdekken; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwaren; ontwarren; opdoeken; openbreken; opheffen; oplossen; opsporen; scheiden; stukmaken; tornen; tot een oplossing brengen; uit elkaar gaan; uit elkaar vallen; uiteen doen gaan; uiteengaan; uiteenvallen; uithalen; uitpluizen; uitrafelen; uittrekken; uitvezelen; uitzoeken; van elkaar gaan; verbreken; verbrijzelen; vereffenen; verrekenen
explodieren exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan stukken springen; neerploffen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
platzen exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan stukken springen; barsten; kunnen stikken; losspringen; neerploffen; openspringen; ploffen

Wiktionary Translations for exploderen:

exploderen
verb
  1. (ergatief) door een schei- of natuurkundige reactie bijzonder snel en met een grote kracht uiteenspatten

Cross Translation:
FromToVia
exploderen platzen; explodieren explode — to explode (intransitive)
exploderen explodieren; platzen; zerplatzen; ausbrechen exploserfaire explosion.

External Machine Translations:

Related Translations for exploderen