Dutch
Detailed Translations for gezag hebben from Dutch to German
gezag hebben:
-
gezag hebben
herrschen; Gewalt ausüben; Macht ausüben; Autorität haben-
Gewalt ausüben verb
-
Macht ausüben verb
-
Autorität haben verb
Conjugations for gezag hebben:
o.t.t.
- heb gezag
- hebt gezag
- heeft gezag
- hebben gezag
- hebben gezag
- hebben gezag
o.v.t.
- had gezag
- had gezag
- had gezag
- hadden gezag
- hadden gezag
- hadden gezag
v.t.t.
- heb gezag gehad
- hebt gezag gehad
- heeft gezag gehad
- hebben gezag gehad
- hebben gezag gehad
- hebben gezag gehad
v.v.t.
- had gezag gehad
- had gezag gehad
- had gezag gehad
- hadden gezag gehad
- hadden gezag gehad
- hadden gezag gehad
o.t.t.t.
- zal gezag hebben
- zult gezag hebben
- zal gezag hebben
- zullen gezag hebben
- zullen gezag hebben
- zullen gezag hebben
o.v.t.t.
- zou gezag hebben
- zou gezag hebben
- zou gezag hebben
- zouden gezag hebben
- zouden gezag hebben
- zouden gezag hebben
diversen
- heb gezag!
- hebt gezag!
- gezag gehad
- gezaghebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for gezag hebben:
Verb | Related Translations | Other Translations |
Autorität haben | gezag hebben | |
Gewalt ausüben | gezag hebben | |
Macht ausüben | gezag hebben | |
herrschen | gezag hebben | bevelen; commanderen; de overhand hebben; decreteren; domineren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen van griep; macht uitoefenen; opdragen; overheersen; regeren; verordenen; verspreiden van ziekte |