Summary
Dutch
Detailed Translations for grom from Dutch to German
grom:
Translation Matrix for grom:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Anschnauz | grauw; grom; snauw | |
Anschnauzer | grauw; grom; snauw | schimpscheut |
Pöbel | grauw; grom; snauw | broeden; canaille; gajes; geboefte; gebroed; gepeupel; gespuis; grauw; plebs; rapaille; schorriemorrie; tuig; uitschot |
Related Words for "grom":
grom form of grommen:
-
grommen
Conjugations for grommen:
o.t.t.
- grom
- gromt
- gromt
- grommen
- grommen
- grommen
o.v.t.
- gromde
- gromde
- gromde
- gromden
- gromden
- gromden
v.t.t.
- heb gegromd
- hebt gegromd
- heeft gegromd
- hebben gegromd
- hebben gegromd
- hebben gegromd
v.v.t.
- had gegromd
- had gegromd
- had gegromd
- hadden gegromd
- hadden gegromd
- hadden gegromd
o.t.t.t.
- zal grommen
- zult grommen
- zal grommen
- zullen grommen
- zullen grommen
- zullen grommen
o.v.t.t.
- zou grommen
- zou grommen
- zou grommen
- zouden grommen
- zouden grommen
- zouden grommen
diversen
- grom!
- gromt!
- gegromd
- grommend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for grommen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
brummen | grommen | brommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren; zoemen |
grunzen | grommen | brommen; donderen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; onweren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren |
knurren | grommen | brommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren |
Related Words for "grommen":
Wiktionary Translations for grommen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• grommen | → knurren | ↔ growl — to utter a deep guttural sound |
• grommen | → Knurren | ↔ grumble — the sound made by a hungry stomach |
• grommen | → murren | ↔ grumble — to murmur or mutter with discontent |
• grommen | → schreien; blöken; brüllen; quaken; wiehern; iahen; gackern | ↔ crier — jeter un ou plusieurs cris. |
• grommen | → heulen; blöken; brüllen; quaken; wiehern; schreien; iahen; gackern | ↔ hurler — Traductions à trier suivant le sens |
External Machine Translations: