Dutch
Detailed Translations for handwerken from Dutch to German
handwerken:
-
handwerken
basteln; handarbeiten-
handarbeiten verb (handarbeite, handarbeitest, handarbeitet, handarbeitete, handarbeitetet, gehandarbeitet)
Conjugations for handwerken:
o.t.t.
- handwerk
- handwerkt
- handwerkt
- handwerken
- handwerken
- handwerken
o.v.t.
- handwerkte
- handwerkte
- handwerkte
- handwerkten
- handwerkten
- handwerkten
v.t.t.
- heb gehandwerkt
- hebt gehandwerkt
- heeft gehandwerkt
- hebben gehandwerkt
- hebben gehandwerkt
- hebben gehandwerkt
v.v.t.
- had gehandwerkt
- had gehandwerkt
- had gehandwerkt
- hadden gehandwerkt
- hadden gehandwerkt
- hadden gehandwerkt
o.t.t.t.
- zal handwerken
- zult handwerken
- zal handwerken
- zullen handwerken
- zullen handwerken
- zullen handwerken
o.v.t.t.
- zou handwerken
- zou handwerken
- zou handwerken
- zouden handwerken
- zouden handwerken
- zouden handwerken
en verder
- is gehandwerkt
- zijn gehandwerkt
diversen
- handwerk!
- handwerkt!
- gehandwerkt
- handwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for handwerken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
basteln | handwerken | aanmodderen; fröbelen; knutselen; prutsen; rommelen; sleutelen |
handarbeiten | handwerken | fröbelen; handarbeiden; knutselen; met de hand vervaardigen; prutsen; sleutelen |
Related Words for "handwerken":
handwerk:
-
het handwerk
die Handarbeit
Translation Matrix for handwerk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Handarbeit | handwerk | doe-het-zelf-werk; geknutsel; handarbeid; handenarbeid; handwerkje; knutselarij; knutselen; knutselwerk; met de handen verricht werk |