Dutch

Detailed Translations for hoongelach from Dutch to German

hoongelach:

hoongelach [het ~] noun

  1. het hoongelach (hoon)
    Gejohle; Hohngelächter; der Spott; die Verleumdung; die Schande; die Verhöhnung; die Schmähung; die Verspottung; Gespött; die Lästerung; Johlen

Translation Matrix for hoongelach:

NounRelated TranslationsOther Translations
Gejohle hoon; hoongelach gejoel; gejubel; gescheld; getier
Gespött hoon; hoongelach aanfluiting; bespotting; gespot; hoon; ironie; risee; sarcasme; smaad; spot; spotternij; versmading
Hohngelächter hoon; hoongelach
Johlen hoon; hoongelach gejouw; gescheld; getier; joelen
Lästerung hoon; hoongelach achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; lastertaal; oneer; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; schande; smaad; zwartmaken
Schande hoon; hoongelach laster; oneer; schandaaltje; schande; smaad
Schmähung hoon; hoongelach belediging; beschimping; grief; krenking; schamp; spot; verbrokkeling; vergruizing; versnippering
Spott hoon; hoongelach aanfluiting; bespotting; gespot; hoon; ironie; sarcasme; schijnwerper; smaad; spot; spotlight; spotternij; sterke lamp; zoeklicht
Verhöhnung hoon; hoongelach belediging; beschimping; schamp; spot
Verleumdung hoon; hoongelach achterklap; eerroof; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; laster; lastertaal; oneer; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; schande; smaad
Verspottung hoon; hoongelach bespotting; gespot; ironie; sarcasme; spot; spotternij