Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. imploderen:


Dutch

Detailed Translations for imploderen from Dutch to German

imploderen:

imploderen verb

  1. imploderen (instorten)
    einstürzen; implodieren
    • einstürzen verb (stürze ein, stürzest ein, stürzt ein, stürzte ein, stürztet ein, eingestürzt)

Translation Matrix for imploderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einstürzen imploderen; instorten afglijden; aftakelen; afzakken; doorbuigen; doorzakken; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; onder water gaan; ondergaan; sterk afnemen; teruglopen; vallen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken; zinken
implodieren imploderen; instorten