Dutch
Detailed Translations for karteren from Dutch to German
karteren:
Conjugations for karteren:
o.t.t.
- karteer
- karteert
- karteert
- karteren
- karteren
- karteren
o.v.t.
- karteerde
- karteerde
- karteerde
- karteerden
- karteerden
- karteerden
v.t.t.
- heb gekarteerd
- hebt gekarteerd
- heeft gekarteerd
- hebben gekarteerd
- hebben gekarteerd
- hebben gekarteerd
v.v.t.
- had gekarteerd
- had gekarteerd
- had gekarteerd
- hadden gekarteerd
- hadden gekarteerd
- hadden gekarteerd
o.t.t.t.
- zal karteren
- zult karteren
- zal karteren
- zullen karteren
- zullen karteren
- zullen karteren
o.v.t.t.
- zou karteren
- zou karteren
- zou karteren
- zouden karteren
- zouden karteren
- zouden karteren
en verder
- is gekarteerd
diversen
- karteer!
- karteert!
- gekarteerd
- karterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for karteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
aufmessen | in kaart brengen; karteren | |
bemessen | in kaart brengen; karteren | |
kartieren | in kaart brengen; karteren | |
messen | in kaart brengen; karteren | |
vermessen | in kaart brengen; karteren | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
bemessen | afgemeten; opgemeten | |
vermessen | hoogvliegend |