Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. klokken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for klokte from Dutch to German

klokte form of klokken:

klokken verb (klok, klokt, klokte, klokten, geklokt)

  1. klokken (de tijd opnemen; timen)
    die Zeit stoppen; stoppen
    • die Zeit stoppen verb (stoppe die Zeit, stoppst die Zeit, stoppt die Zeit, stoppte die Zeit, stopptet die Zeit, die Zeit gestoppt)
    • stoppen verb (stoppe, stoppst, stoppt, stoppte, stopptet, gestoppt)
  2. klokken (klokgeluidjes maken)
    glucken; glucksen
    • glucken verb (glucke, gluckst, gluckt, gluckte, glucktet, gegluckt)
    • glucksen verb (gluckse, gluckst, gluckste, gluckstet, gegluckst)

Conjugations for klokken:

o.t.t.
  1. klok
  2. klokt
  3. klokt
  4. klokken
  5. klokken
  6. klokken
o.v.t.
  1. klokte
  2. klokte
  3. klokte
  4. klokten
  5. klokten
  6. klokten
v.t.t.
  1. heb geklokt
  2. hebt geklokt
  3. heeft geklokt
  4. hebben geklokt
  5. hebben geklokt
  6. hebben geklokt
v.v.t.
  1. had geklokt
  2. had geklokt
  3. had geklokt
  4. hadden geklokt
  5. hadden geklokt
  6. hadden geklokt
o.t.t.t.
  1. zal klokken
  2. zult klokken
  3. zal klokken
  4. zullen klokken
  5. zullen klokken
  6. zullen klokken
o.v.t.t.
  1. zou klokken
  2. zou klokken
  3. zou klokken
  4. zouden klokken
  5. zouden klokken
  6. zouden klokken
en verder
  1. ben geklokt
  2. bent geklokt
  3. is geklokt
  4. zijn geklokt
  5. zijn geklokt
  6. zijn geklokt
diversen
  1. klok!
  2. klokt!
  3. geklokt
  4. klokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klokken [de ~] noun, plural

  1. de klokken
    die Glocken; die Uhren; die Kirchuhren

Translation Matrix for klokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Glocken klokken
Kirchuhren klokken
Uhren klokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
die Zeit stoppen de tijd opnemen; klokken; timen
glucken klokgeluidjes maken; klokken
glucksen klokgeluidjes maken; klokken bazelen; de hik hebben; glimlachen; grijnzen; grinniken; hikken; kabbelen; lachen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; proesten; schateren; wauwelen
stoppen de tijd opnemen; klokken; timen afremmen; afzetten; doen stoppen; een halt toeroepen; halt houden; ophouden; remmen; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen; tot stilstand brengen

Related Words for "klokken":


Wiktionary Translations for klokken:

klokken
verb
  1. een geluid voortbrengen dat als "klok" klinkt

Cross Translation:
FromToVia
klokken Zeit; nehmen; stoppen; messen time — to measure time
klokken glucken glousser — Faire son cri de communication avec ses congénères, en parlant de la poule.