Noun | Related Translations | Other Translations |
Betrieb
|
drukte; kouwe drukte; ophef; rumoer
|
bedrijf; coöperatie; drukte; fabriek; firma; gedrang; handelsbedrijf; handelshuis; herrie; kabaal; lawaai; leven; maatschap; maatschappij; onderneming; rumoer; spektakel; toeloop; toevloed; vennootschap; zaak
|
Betriebsamkeit
|
drukte; kouwe drukte
|
activiteit; agitatie; bedrijvigheid; beroering; drukte; geraas; gewoel; heibel; heksenketel; lawaai; leven; ongedurigheid; onrust; opschudding; pandemonium; roerigheid; rumoer; tumult
|
Emsigkeit
|
drukte; kouwe drukte
|
activiteit; arbeid; bedrijvigheid; beroering; bezigheid; drukte; gehaastheid; geraas; grote menigte; haast; haastigheid; heibel; heksenketel; ijl; ijver; ijverigheid; lawaai; leven; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; onvermoeibaarheid; opschudding; overijling; pandemonium; rumoer; spoed; toeloop; tumult; veel mensen; vlijt; vlijtigheid; werklust; werkzaamheid
|
Gedränge
|
drukte; kouwe drukte
|
agitatie; beroering; drom; drukte; gedoe; gedrang; geduw; geraas; gewoel; grote menigte; heibel; heksenketel; lawaai; leven; massa; menigte; mensenmassa; omhaal; ongedurigheid; onrust; oploopje; opschudding; pandemonium; rumoer; samenkomst; toeloop; toevloed; troep; tumult; veel mensen
|
Geschäftigkeit
|
drukte; kouwe drukte
|
activiteit; agitatie; arbeid; arbeidskracht; arbeidsvermogen; bedrijvigheid; beroering; bezigheid; drukte; geraas; gewoel; heibel; heksenketel; ijver; ijverigheid; lawaai; leven; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; ongedurigheid; onrust; opschudding; pandemonium; rumoer; tumult; vlijt; vlijtigheid; werkkracht; werklust; werkvermogen; werkzaamheid
|
Getreibe
|
drukte; kouwe drukte; ophef; rumoer
|
beroering; drom; drukte; gedoe; gedrang; geraas; gewoel; gewroet; grote menigte; heibel; heksenketel; lawaai; leven; massa; menigte; mensenmassa; omhaal; opschudding; pandemonium; rumoer; toeloop; toevloed; troep; tumult; veel mensen
|
Gewimmel
|
drukte; kouwe drukte
|
beroering; drukte; gedoe; gekrioel; geraas; gewriemel; grote menigte; heibel; heksenketel; lawaai; leven; omhaal; opschudding; pandemonium; rumoer; toeloop; tumult; veel mensen
|
Gewirr
|
drukte; kouwe drukte; ophef; rumoer
|
beroering; chaos; drukte; gedoe; geraas; grote menigte; heibel; heksenketel; keet; lawaai; leven; omhaal; opschudding; pandemonium; puinhoop; regelloosheid; rumoer; toeloop; tumult; veel mensen; wanorde; wanordelijkheid; wirwar; zootje
|
Gewühl
|
drukte; kouwe drukte
|
beroering; drukte; gedoe; geraas; gewoel; gewroet; grote menigte; heibel; heksenketel; lawaai; leven; omhaal; oploopje; opschudding; pandemonium; rumoer; samenkomst; toeloop; tumult; veel mensen
|
Hektik
|
drukte; kouwe drukte
|
aandrift; agitatie; beroering; daadkracht; energie; esprit; fut; gejaagdheid; gewoel; hectiek; kracht; momentum; ongedurigheid; onrust; puf; stress; werklust
|
Treiben
|
drukte; kouwe drukte
|
activiteit; bedrijvigheid; beroering; deining; drijven; drukte; geraas; grote menigte; heibel; heksenketel; klopjacht; lawaai; leven; opschudding; pandemonium; razzia; roerigheid; rommelig gedoe; rumoer; schommeling; toeloop; tumult; veel mensen; wiegeling; zeegang
|
Trubel
|
drukte; kouwe drukte; ophef; rumoer
|
beroering; drukte; gedruis; geraas; heibel; heksenketel; herrie; kabaal; lawaai; leven; opschudding; pandemonium; rumoer; spektakel; tumult
|
Tumult
|
drukte; kouwe drukte; ophef; rumoer
|
deining; gedruis; herrie; kabaal; lawaai; leven; oproer; opstand; opstootje; rel; rumoer; schommeling; spektakel; tumult; volksoproer; vuistgevecht; wiegeling; zeegang
|