Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. kralen:


Dutch

Detailed Translations for kraalden from Dutch to German

kralen:

kralen [de ~] noun, plural

  1. de kralen
    die Perlen; die Glasperlen

kralen verb (kraal, kraalt, kraalde, kraalden, gekraald)

  1. kralen (parelen)
    perlig; prickeln
    • perlig verb
    • prickeln verb (prickele, prickelst, prickelt, prickelte, prickeltet, geprickelt)

Conjugations for kralen:

o.t.t.
  1. kraal
  2. kraalt
  3. kraalt
  4. kralen
  5. kralen
  6. kralen
o.v.t.
  1. kraalde
  2. kraalde
  3. kraalde
  4. kraalden
  5. kraalden
  6. kraalden
v.t.t.
  1. ben gekraald
  2. bent gekraald
  3. is gekraald
  4. zijn gekraald
  5. zijn gekraald
  6. zijn gekraald
v.v.t.
  1. was gekraald
  2. was gekraald
  3. was gekraald
  4. waren gekraald
  5. waren gekraald
  6. waren gekraald
o.t.t.t.
  1. zal kralen
  2. zult kralen
  3. zal kralen
  4. zullen kralen
  5. zullen kralen
  6. zullen kralen
o.v.t.t.
  1. zou kralen
  2. zou kralen
  3. zou kralen
  4. zouden kralen
  5. zouden kralen
  6. zouden kralen
diversen
  1. kraal!
  2. kraalt!
  3. gekraald
  4. kralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kralen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Glasperlen kralen
Perlen kralen
VerbRelated TranslationsOther Translations
perlig kralen; parelen
prickeln kralen; parelen ergeren; irriteren; mousseren; op de zenuwen werken; opbruisen; opwekken; opwinden; prikkelen; sprankelen; stimuleren; tintelen; vervelen

Related Words for "kralen":


External Machine Translations: