Summary
Dutch to German: more detail...
- leer:
- leren:
-
Wiktionary:
- leer → Leiter, Leder
- leer → Haut, Fell, Leder, Doktrin, Lehre, Lehrmeinung
- leren → lernen, lehren, unterrichten
- leren → herausbekommen, zusammentragen, lernen, Lernen, lehren, beibringen, belehren, instruieren, unterrichten, unterweisen
Dutch
Detailed Translations for leer from Dutch to German
leer:
-
de leer (klimladder; ladder)
-
de leer (geloofsleer; leerstelling; leerstuk; lering)
die Glaubenslehre
Translation Matrix for leer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Glaubenslehre | geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering | dogmatiek |
Leder | leder; leer | |
Leiter | klimladder; ladder; leer | aanvoerder; elektriciteitsgeleider; geleider; hoofd; hoofdman; hoofdmannen; hoofdonderwijzer; leider; leiders; leidsman; leidsmannen; opperhoofden; rector; schooldirecteur; schoolhoofd; voorman |
Stehleiter | klimladder; ladder; leer | trapladder; trapleer |
Related Words for "leer":
Related Definitions for "leer":
Wiktionary Translations for leer:
leer
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• leer | → Haut; Fell; Leder | ↔ hide — skin of an animal |
• leer | → Leder | ↔ leather — material produced by tanning animal skin |
• leer | → Doktrin; Lehre; Lehrmeinung | ↔ doctrine — (religion) philosophie|fr maximes, opinions, notions, postuler vraies, qui permettent d’orienter l’action humaine et d’interpréter les faits. Ce que l’on croire ou qu’on enseigner. |
leren:
-
leren (aanleren; verwerven; opsteken; oppikken; eigen maken)
-
leren (onderwijzen)
studieren; unterrichten-
unterrichten verb (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)
-
leren (onderwijzen)
unterrichten; lehren; unterweisen-
unterrichten verb (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)
-
-
leren (kennis opdoen; opsteken; meekrijgen; oppikken; meepikken)
-
leren (instuderen)
-
leren (bijbrengen; onderwijzen)
-
leren (studeren; blokken)
-
leren (eigenmaken; aanwennen; gewend raken)
Conjugations for leren:
o.t.t.
- leer
- leert
- leert
- leren
- leren
- leren
o.v.t.
- leerde
- leerde
- leerde
- leerden
- leerden
- leerden
v.t.t.
- heb geleerd
- hebt geleerd
- heeft geleerd
- hebben geleerd
- hebben geleerd
- hebben geleerd
v.v.t.
- had geleerd
- had geleerd
- had geleerd
- hadden geleerd
- hadden geleerd
- hadden geleerd
o.t.t.t.
- zal leren
- zult leren
- zal leren
- zullen leren
- zullen leren
- zullen leren
o.v.t.t.
- zou leren
- zou leren
- zou leren
- zouden leren
- zouden leren
- zouden leren
en verder
- is geleerd
- zijn geleerd
diversen
- leer!
- leert!
- geleerd
- lerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for leren:
Related Words for "leren":
Related Definitions for "leren":
Wiktionary Translations for leren:
leren
Cross Translation:
verb
leren
verb
-
(intransitiv), (transitiv): jemandem etwas (Lehrstoff, Wissen, Fertigkeiten, …) vermitteln, beibringen; jemanden in etwas unterrichten, unterweisen
-
jemandem etwas beibringen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• leren | → herausbekommen; zusammentragen | ↔ glean — gather information in small amounts, with implied difficulty, bit by bit |
• leren | → lernen | ↔ learn — to acquire knowledge or ability |
• leren | → Lernen | ↔ learning — action of the verb |
• leren | → lehren; beibringen | ↔ teach — to pass on knowledge |
• leren | → lernen; lehren; belehren; instruieren; unterrichten; unterweisen | ↔ apprendre — acquérir une connaissance ou un savoir-faire. |