Dutch
Detailed Translations for meur from Dutch to German
meuren:
Conjugations for meuren:
o.t.t.
- meur
- meurt
- meurt
- meuren
- meuren
- meuren
o.v.t.
- meurde
- meurde
- meurde
- meurden
- meurden
- meurden
v.t.t.
- heb gemeurd
- hebt gemeurd
- heeft gemeurd
- hebben gemeurd
- hebben gemeurd
- hebben gemeurd
v.v.t.
- had gemeurd
- had gemeurd
- had gemeurd
- hadden gemeurd
- hadden gemeurd
- hadden gemeurd
o.t.t.t.
- zal meuren
- zult meuren
- zal meuren
- zullen meuren
- zullen meuren
- zullen meuren
o.v.t.t.
- zou meuren
- zou meuren
- zou meuren
- zouden meuren
- zouden meuren
- zouden meuren
diversen
- meur!
- meurt!
- gemeurd
- meurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for meuren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
riechen | een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen | een geur verspreiden; geuren; rieken; ruiken |
schlafen | maffen; meuren; pitten; slapen | |
schlummern | maffen; meuren; pitten; slapen | dutten; een dutje doen; gedachteloos zijn; kruipen; sluimeren; sluipen; suffen; verborgen aanwezig zijn |
stinken | een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen | een geur verspreiden; geuren; rieken; ruiken |