Summary
Dutch to German: more detail...
- misdrijf:
- misdrijven:
-
Wiktionary:
- misdrijf → Straftat, Verbrechen
Dutch
Detailed Translations for misdrijf from Dutch to German
misdrijf:
-
het misdrijf (misdaad; vergrijp; overtreding; wandaad; schanddaad; delict; wetsovertreding)
Translation Matrix for misdrijf:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Frevel | delict; misdaad; misdrijf; overtreding; schanddaad; vergrijp; wandaad; wetsovertreding | |
Freveltat | delict; misdaad; misdrijf; overtreding; schanddaad; vergrijp; wandaad; wetsovertreding | delict; misdraging; overtreding; vergrijp; wangedrag |
Missetat | delict; misdaad; misdrijf; overtreding; schanddaad; vergrijp; wandaad; wetsovertreding | euveldaad |
Verbrechen | delict; misdaad; misdrijf; overtreding; schanddaad; vergrijp; wandaad; wetsovertreding | Crime; misdraging; wangedrag |
Related Words for "misdrijf":
Related Definitions for "misdrijf":
Wiktionary Translations for misdrijf:
misdrijf
noun
-
een misdaad of delict
- misdrijf → Straftat; Verbrechen
misdrijven:
-
misdrijven (kwaad doen)
Conjugations for misdrijven:
o.t.t.
- misdrijf
- misdrijft
- misdrijft
- misdrijven
- misdrijven
- misdrijven
o.v.t.
- misdreef
- misdreef
- misdreef
- misdreven
- misdreven
- misdreven
v.t.t.
- heb misdreven
- hebt misdreven
- heeft misdreven
- hebben misdreven
- hebben misdreven
- hebben misdreven
v.v.t.
- had misdreven
- had misdreven
- had misdreven
- hadden misdreven
- hadden misdreven
- hadden misdreven
o.t.t.t.
- zal misdrijven
- zult misdrijven
- zal misdrijven
- zullen misdrijven
- zullen misdrijven
- zullen misdrijven
o.v.t.t.
- zou misdrijven
- zou misdrijven
- zou misdrijven
- zouden misdrijven
- zouden misdrijven
- zouden misdrijven
diversen
- misdrijf!
- misdrijft!
- misdreven
- misdrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for misdrijven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
antun | kwaad doen; misdrijven | aandoen; aangaan; beroeren; berokkenen; betreffen; kwaad doen; raken; treffen; veroorzaken |
schaden | kwaad doen; misdrijven | benadelen; beschadigen; deren; duperen; krenken; kwaad doen; kwaad kunnen; kwetsen; molesteren; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schadelijk zijn voor; schaden |