Summary
Dutch to German: more detail...
- nakomend:
- nakomen:
-
Wiktionary:
- nakomen → ausführen, bestehen, erfüllen, leisten, begünstigen, beschirmen, protektieren, schützen, beschützen, geloben, verheißen, versprechen, zusagen, bestellen, bürgen, Gewähr leisten, haften, verbürgen, behaupten, bestätigen, vergewissern, versichern, beteuern, zusichern, sicherstellen, ausrichten, verwirklichen, bewerkstelligen, vollbringen, durchführen, zustande bringen, vornehmen
Dutch
Detailed Translations for nakomend from Dutch to German
nakomend:
Translation Matrix for nakomend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
folgend | nakomend | komend; resulterend; volgend |
später | nakomend | later; naderhand; straks; vervolgens; zometeen |
nakomend form of nakomen:
-
nakomen
Conjugations for nakomen:
o.t.t.
- kom na
- komt na
- komt na
- komen na
- komen na
- komen na
o.v.t.
- kwam na
- kwam na
- kwam na
- kwamen na
- kwamen na
- kwamen na
v.t.t.
- ben nagekomen
- bent nagekomen
- is nagekomen
- zijn nagekomen
- zijn nagekomen
- zijn nagekomen
v.v.t.
- was nagekomen
- was nagekomen
- was nagekomen
- waren nagekomen
- waren nagekomen
- waren nagekomen
o.t.t.t.
- zal nakomen
- zult nakomen
- zal nakomen
- zullen nakomen
- zullen nakomen
- zullen nakomen
o.v.t.t.
- zou nakomen
- zou nakomen
- zou nakomen
- zouden nakomen
- zouden nakomen
- zouden nakomen
diversen
- kom na!
- komt na!
- nagekomen
- nakomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for nakomen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
nachkommen | nakomen | achteraankomen; achternagaan; achternalopen; gehoorzamen; gevolg geven aan; later komen; luisteren; nalopen; navolgen; opvolgen; volgen |
Wiktionary Translations for nakomen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• nakomen | → ausführen; bestehen; erfüllen; leisten | ↔ accomplir — achever entièrement. |
• nakomen | → begünstigen; beschirmen; protektieren; schützen; beschützen; geloben; verheißen; versprechen; zusagen; ausführen; bestellen; erfüllen; leisten; bürgen; Gewähr leisten; haften; verbürgen; behaupten; bestätigen; vergewissern; versichern; beteuern; zusichern; sicherstellen | ↔ assurer — rendre stable. |
• nakomen | → ausführen; bestellen; erfüllen; leisten; ausrichten; verwirklichen; bewerkstelligen; vollbringen; durchführen; zustande bringen; vornehmen | ↔ réaliser — construire |