Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. omlaagklauteren:


Dutch

Detailed Translations for omlaagklauteren from Dutch to German

omlaagklauteren:

omlaagklauteren verb (klauter omlaag, klautert omlaag, klauterde omlaag, klauterden omlaag, omlaaggeklauterd)

  1. omlaagklauteren (afklimmen; afstijgen)
    absteigen; absitzen; herabkommen
    • absteigen verb (steige ab, steigst ab, steigt ab, stieg ab, stieget ab, abgestiegen)
    • absitzen verb (sitze ab, sitzt ab, saß ab, saßt ab, abgesessen)
    • herabkommen verb (komme herab, kommst herab, kommt herab, kam herab, kamt herab, herabgekommen)

Conjugations for omlaagklauteren:

o.t.t.
  1. klauter omlaag
  2. klautert omlaag
  3. klautert omlaag
  4. klauteren omlaag
  5. klauteren omlaag
  6. klauteren omlaag
o.v.t.
  1. klauterde omlaag
  2. klauterde omlaag
  3. klauterde omlaag
  4. klauterden omlaag
  5. klauterden omlaag
  6. klauterden omlaag
v.t.t.
  1. ben omlaaggeklauterd
  2. bent omlaaggeklauterd
  3. is omlaaggeklauterd
  4. zijn omlaaggeklauterd
  5. zijn omlaaggeklauterd
  6. zijn omlaaggeklauterd
v.v.t.
  1. was omlaaggeklauterd
  2. was omlaaggeklauterd
  3. was omlaaggeklauterd
  4. waren omlaaggeklauterd
  5. waren omlaaggeklauterd
  6. waren omlaaggeklauterd
o.t.t.t.
  1. zal omlaagklauteren
  2. zult omlaagklauteren
  3. zal omlaagklauteren
  4. zullen omlaagklauteren
  5. zullen omlaagklauteren
  6. zullen omlaagklauteren
o.v.t.t.
  1. zou omlaagklauteren
  2. zou omlaagklauteren
  3. zou omlaagklauteren
  4. zouden omlaagklauteren
  5. zouden omlaagklauteren
  6. zouden omlaagklauteren
diversen
  1. klauter omlaag!
  2. klautert omlaag!
  3. omlaaggeklauterd
  4. omlaagklauterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omlaagklauteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
absitzen afklimmen; afstijgen; omlaagklauteren uitzitten
absteigen afklimmen; afstijgen; omlaagklauteren afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen
herabkommen afklimmen; afstijgen; omlaagklauteren