Dutch
Detailed Translations for ontkolen from Dutch to German
ontkolen:
-
ontkolen
Conjugations for ontkolen:
o.t.t.
- ontkool
- ontkoolt
- ontkoolt
- ontkolen
- ontkolen
- ontkolen
o.v.t.
- ontkoolde
- ontkoolde
- ontkoolde
- ontkoolden
- ontkoolden
- ontkoolden
v.t.t.
- heb ontkoold
- hebt ontkoold
- heeft ontkoold
- hebben ontkoold
- hebben ontkoold
- hebben ontkoold
v.v.t.
- had ontkoold
- had ontkoold
- had ontkoold
- hadden ontkoold
- hadden ontkoold
- hadden ontkoold
o.t.t.t.
- zal ontkolen
- zult ontkolen
- zal ontkolen
- zullen ontkolen
- zullen ontkolen
- zullen ontkolen
o.v.t.t.
- zou ontkolen
- zou ontkolen
- zou ontkolen
- zouden ontkolen
- zouden ontkolen
- zouden ontkolen
diversen
- ontkool!
- ontkoolt!
- ontkoold
- ontkolend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontkolen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
entkohlen | ontkolen |