Dutch
Detailed Translations for opdruk from Dutch to German
opdruk:
-
de opdruk (belettering)
Translation Matrix for opdruk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Abzug | belettering; opdruk | afdruk; afdruksel; aftocht; aftrek; aftrekking; deductie; disconto; haan; het aftrekken; korting; prijsvermindering; print; reductie; substractie; trekker van vuurwapen; van elkaar aftrekken; vermindering |
Aufdruck | belettering; opdruk | |
Überdruck | belettering; opdruk | overdruk |
Related Words for "opdruk":
opdruk form of opdrukken:
-
opdrukken (bedrukken; overdrukken)
Conjugations for opdrukken:
o.t.t.
- druk op
- drukt op
- drukt op
- drukken op
- drukken op
- drukken op
o.v.t.
- drukte op
- drukte op
- drukte op
- drukten op
- drukten op
- drukten op
v.t.t.
- heb opgedrukt
- hebt opgedrukt
- heeft opgedrukt
- hebben opgedrukt
- hebben opgedrukt
- hebben opgedrukt
v.v.t.
- had opgedrukt
- had opgedrukt
- had opgedrukt
- hadden opgedrukt
- hadden opgedrukt
- hadden opgedrukt
o.t.t.t.
- zal opdrukken
- zult opdrukken
- zal opdrukken
- zullen opdrukken
- zullen opdrukken
- zullen opdrukken
o.v.t.t.
- zou opdrukken
- zou opdrukken
- zou opdrukken
- zouden opdrukken
- zouden opdrukken
- zouden opdrukken
en verder
- ben opgedrukt
- bent opgedrukt
- is opgedrukt
- zijn opgedrukt
- zijn opgedrukt
- zijn opgedrukt
diversen
- druk op!
- drukt op!
- opgedrukt
- opdrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opdrukken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bedrücken | bedrukken; opdrukken; overdrukken |